Zondag, 11 januari 2009

De scha­duw van de wind — Car­los Ruiz Zafon

Nog steeds her­in­ner ik me de och­tend dat mijn vader me voor het eerst mee­nam naar het Kerk­hof der Ver­ge­ten Boe­ken. De eer­ste dagen van de zomer van 1945 regen zich aan­een en we wan­del­den door de stra­ten van een Bar­cel­o­na gevan­gen onder een asgrij­ze hemel, met een wate­rig zon­ne­tje dat over de Ram­bla de San­ta Móni­ca stroom­de als een guir­lan­de van vloei­baar koper.

Ruim een half jaar nadat ik ermee begon­nen was heb ik tij­dens de kerst­va­kan­tie ein­de­lijk de best­sel­ler van Car­los Ruiz Zafón uit­ge­le­zen. Ik doel hier natuur­lijk op De scha­duw van de wind uit 2001. Het feit dat het zo lang heeft geduurd voor­dat ik dit boek kon afstre­pen van de lijst NTL (nog te lezen) kent meer­de­re rede­nen. Daar­om aller­eerst een sum­mie­re uit­wij­ding van rede­nen waar­om boe­ken bij mij soms in het ver­geet­hoek­je terechtkomen:

  1. Ik begin eraan maar het boek weet me totaal niet te boeien;
  2. Ik begin eraan maar het boek wordt inge­haald door ande­re NTL boe­ken waar­aan ik ook begon­nen was en die me meer weten te boeien;
  3. Ik begin eraan maar druk­te op werk of in pri­véle­ven krij­gen de over­hand en van uit­stel komt afstel;
  4. Ik begin eraan maar raak het boek kwijt.

Reden nr. 1 komt geluk­kig niet zo vaak voor. In de loop van de jaren heb ik een gevoel ont­wik­keld voor boe­ken die me wel zul­len aan­spre­ken. Via een beet­je ori­ën­ta­tie voor­af in com­bi­na­tie met reeds opge­da­ne lees­er­va­ring kan ik al snel voor mezelf het kaf van het koren onder­schei­den. Natuur­lijk tref ik nog wel eens een boek dat tegen­valt. Van een auteur waar­van je het niet ver­wacht. Of van een betrouw­ba­re bron die blijk­baar in een bepaald spec­trum van smaak toch ergens anders zit dan je tot zover had aan­ge­no­men. In de mees­te geval­len zet ik het boek dan (gedeel­te­lijk onge­le­zen) in m’n boe­ken­kast. Daar mag het dan hopen op een twee­de kans.

Wat veel vaker gebeurd is dat een boek bij mij een (veel te) lan­ge door­loop­tijd heeft van­we­ge Reden nr. 2. Zoals zo veel fana­tie­ke lezers heb ook ik de (voor niet-lezers vreem­de) gewoon­te om in meer­de­re boe­ken tege­lijk te lezen. Som­mi­ge boe­ken sjouw ik met me mee, ande­re lig­gen op vas­te plek­ken (nacht­kast­je slaap­ka­mer zol­der, bureau stu­deer­ka­mer eer­ste ver­die­ping, lees­stoel woon­ka­mer bene­den) om gele­zen te wor­den. Deze boe­ken lees ik zoals het uit­komt. Zo kan ik bezig zijn in een boek wat me rede­lijk boeit en lijkt het als­of ik het op kor­te ter­mijn uit zal lezen, tot­dat ik plot­se­ling gefas­ci­neerd raak door een ander boek wat op stel en sprong uit­ge­le­zen moet wor­den. Als dat boek uit is, dan kan het zijn dat ik een bepaal­de stem­ming ben geraakt waar­door het niet ‘logisch’ is om het vori­ge boek weer op te pak­ken en in ver­der te gaan. Dus pak ik een ander boek. Waar­door de sta­pel dus con­ti­nu zich aan­past aan m’n stem­min­gen en inte­res­ses van dat moment.

Terug­ko­mend op De scha­duw van de wind speelt in ieder geval Reden nr. 2 een gro­te rol. Vóór de zomer­va­kan­tie ermee begon­nen, werd het tij­dens de zomer­va­kan­tie ver­dron­gen door The girl next door van Jack Ket­chum. Een op ware fei­ten geba­seerd hor­ror-ach­tig ver­haal over een wees­kind dat werd opge­slo­ten en mis­bruikt. Hier­na ver­loor ik mezelf in ande­re thriller‑, hor­ror- en detec­ti­ve­lec­tuur. Het was ten­slot­te vakan­tie. En na die vakan­tie was er weer werk. Veel werk. En kon Reden nr. 3 als excuus die­nen voor een groei­en­de sta­pel NTL boe­ken (inclu­sief De scha­duw van de wind). Het schoot niet echt op. Tot­dat een nieu­we vakan­tie zich aan­dien­de. En ik onbe­van­gen de NTL sta­pel aan­schouw­de en De scha­duw mij een logi­sche keu­ze leek (geba­seerd op min­ste aan­tal blad­zij­des nog te lezen, zo de groot­ste kans lopend dat ik het boek tij­dens de vakan­tie zou uit­krij­gen). En aldus geschiedde.

Voor die­ge­nen die niet weten waar het boek over gaat, hier een kor­te samenvatting:

In het oude cen­trum van Bar­cel­o­na ligt het Kerk­hof der Ver­ge­ten Boe­ken. Hoofd­per­soon Daniel Sem­pe­re wordt door zijn vader, weduw­naar en boek­han­de­laar, mee­ge­no­men naar deze geheim­zin­ni­ge, ver­bor­gen wereld van ver­ha­len. Van­af dat moment neemt Daniels leven een wen­ding die hij niet had kun­nen voor­zien. Hij mag een boek uit­zoe­ken en kiest De scha­duw van de wind, geschre­ven door een zeke­re Julián Carax. Het boek laat hem niet meer los, ook al schudt de wereld tij­dens het grau­we Fran­co-regime om hem heen op zijn grond­ves­ten. Hij wil alles weten over het boek en de schrij­ver. En merk­waar­di­ger­wijs lij­ken alle men­sen die hij ont­moet, ook de vrou­wen op wie hij ver­liefd wordt, deel uit te maken van het gro­te spel waar­van het boek het mid­del­punt vormt.

Het was deze beschrij­ving (en dan voor­al het feno­meen van het Kerk­hof der Ver­ge­ten Boe­ken) dat me aan­sprak. Soms, wan­neer ik voor mijn boe­ken­kast sta, dan over­valt mij de gedach­te dat al die boe­ken hier hun laat­ste rust­plaats heb­ben gevon­den. Door mij zul­len ze nog wel gele­zen wor­den, maar wie zal ze na mijn ver­schei­den nog eens vast­pak­ken (om te lezen en te koes­te­ren, niet om ze in een doos op te ber­gen en naar de stort te bren­gen). Mij­me­rin­gen die ik ook gepro­beerd heb te omschrij­ven in de Opkomst van de Movel. In de boek­han­del nam ik aldus het boek ter hand en zocht naar een pas­sa­ge over het Kerk­hof der Ver­ge­ten Boe­ken. En die was al gauw gevonden:

“Deze plaats is een mys­te­rie, Daniel, een hei­lig­dom. Elk boek, elke band die je ziet, is bezield. Bezield door dege­ne die het schreef, bezield door dege­nen die het lazen en door­leef­den en ervan droom­den. Tel­kens als een boek in ande­re han­den over­gaat, tel­kens als iemand zijn blik over de blad­zij­den laat gaan, groeit zijn geest en wordt sterk. Vele jaren gele­den al, toen mijn vader me hier voor de eer­ste keer naar­toe bracht, was dit een oude plek. Mis­schien wel net zo oud als de stad zelf. Nie­mand weet met zeker­heid te zeg­gen hoe lang dit al bestaat of wie het gemaakt heb­ben. Als een bibli­o­theek ver­dwijnt, als een boek­han­del haar deu­ren sluit, of als een boek in de ver­ge­tel­heid raakt, dan zor­gen wij, de bewa­kers die deze plek ken­nen, ervoor dat het hier terecht­komt. Hier wonen de boe­ken die nie­mand zich meer her­in­nert, de boe­ken die met­ter­tijd in de ver­ge­tel­heid zijn geraakt, wach­tend op de dag dat ze over­gaan in de han­den van een nieu­we lezer, een nieu­we geest. In de win­kel ver­ko­pen en kopen wij ze, maar eigen­lijk heb­ben boe­ken geen eige­naar. Elk boek dat je hier ziet, is de bes­te vriend geweest van íemand. Nu heb­ben ze alleen ons nog, Daniel. Denk je dat je dit geheim zult kun­nen bewaren?”

Woor­den uit­ge­spro­ken door de vader van Daniel. En ze had­den direct effect op me. Een tijd­lang ben ik in de boek­han­del blij­ven staan en ben door het boek blij­ven bla­de­ren. Her en der een pas­sa­ge gele­zen. Het boek aan­ge­schaft. Uit­ein­de­lijk in de Engel­se ver­sie omdat ik bij ver­ge­lij­king de Neder­land­se ver­ta­ling op de een of ande­re manier te gekun­steld vond. Daar lie­pen de zin­nen niet altijd (voor mijn gevoel) vlot­jes door, wat ik bij de Engel­se ver­ta­ling veel min­der had. Thuis­ge­ko­men heeft het boek een aan­tal dagen lig­gen wach­ten voor­dat het aan de beurt was, maar een­maal begon­nen was het moei­lijk om het boek weg te leggen.

Het eer­ste gedeel­te waar­in Daniel ken­nis­maakt met het Kerk­hof, daar een boek uit­kiest (van Juli­an Carax) en gaan­de­weg geob­se­deerd raakt door de schrij­ver, was goed te lezen. Zafón gaat uiterst zorg­vul­dig te werk in het oproe­pen van de juis­te sfeer, en het mys­te­rie rond­om Juli­an Carax wordt beet­je bij beet­je com­plexer gemaakt door een gesta­ge stroom aan nieu­we per­so­nen en ver­wik­ke­lin­gen. Op een der­de van de roman aan­ge­ko­men merk­te ik ech­ter dat het ver­der lezen me steeds moei­za­mer afging. Tel­kens een klein stuk­je en dan weer enke­le dagen niets. Tot­dat ik het boek ver­gat. Ach­ter­af kan ik con­clu­de­ren dat voor­al de wijs­neu­ze­rig­heid van Daniel me tegen begon te staan. Zijn taal­ge­bruik en manier van den­ken leken me vol­strekt niet natuur­lijk voor een jon­gen van zijn leef­tijd. Ik begon een hekel aan hem te krij­gen en kon geen inte­res­se meer opbren­gen voor zijn zoek­tocht en belevenissen.

Ergens in novem­ber begon ik weer klei­ne stuk­jes te lezen voor het sla­pen gaan. Maar het leek meer op een ver­plich­te oefe­ning. Zowel het lezen van mij als de zoek­tocht van Daniel. Het wil­de maar niet leven­dig wor­den. Ter­wijl de con­struc­tie van de roman, Daniel als een soort van spie­gel van Juli­an toch echt wel goed in elkaar zat. Alleen de figuur van Fer­mín Rome­ro de Tor­res, een zwer­ver die door Daniel en zijn vader onder hun hoe­de wordt geno­men, zorg­de ervoor dat ik weer zin had om door te lezen. Deze wel­be­spraak­te fan­tast met onbe­dwing­ba­re eet­lust bracht iede­re keer humor en vaart in het ver­haal. Hij kon op m’n sym­pa­thie reke­nen, en voor hem pak­te ik het boek toch elke keer weer op.

En zo werd het kerst­va­kan­tie en besloot ik De scha­duw een laat­ste kans te geven voor­dat het boek onder Reden nr. 1 in de kast zou wor­den gezet. Inmid­dels had Daniel (gelijk Juli­an) een uit de hand gelo­pen nacht door­ge­bracht met de lief­de van z’n leven. En werd het dui­de­lijk dat hij een even fataal(?) ein­de tege­moet zou gaan als Juli­an (geba­seerd op alle infor­ma­tie zoals die tot nu toe in de roman was ont­huld). Het tem­po werd lang­zaam opge­schroefd en de span­ning nam per blad­zij­de toe. Mis­schien had het te maken met de rela­tie­ve rust die ik had in de kerst­va­kan­tie, maar ook anders zou ik wel door zijn blij­ven lezen, ver­moed ik.

Bin­nen de kort­ste keren was ik op pagi­na 294 aan­be­land (van de 400) en kon ik begin­nen aan het gedeel­te beschre­ven van­uit de figuur van Nuria Mon­fort. Pas toen bleek hoe ver­nuf­tig Zafón deze roman had opge­zet. Alle idee­ën die ik had over hoe het mys­te­rie in elkaar zat, ble­ken vol­le­dig fout te zijn. Begrij­pe­lij­ker­wijs ga ik hier natuur­lijk niet ont­hul­len wat de crux in de levens­ge­schie­de­nis van Juli­an is, en wel­ke rol Nuria hier­in speelt. Daar­voor ver­wijs ik naar het boek zelf. Want ondanks mijn lees­er­va­ring met hin­der­nis­sen ga ik dit boek toch aan­be­ve­len om te lezen. De irri­ta­tie die ikzelf onder­vond t.o.v. de figuur Daniel (en die niet is weg­ge­gaan) valt weg te stre­pen tegen de dui­ze­ling­wek­ken­de com­plexi­teit van het mys­te­rie rond­om Juli­an Carax. Dat Zafón daar­voor regel­ma­tig de toe­vlucht neemt tot ver­ge­zoch­te toe­val­lig­he­den en een boven­men­se­lij­ke vol­har­ding bij enke­le van zijn sleu­tel­fi­gu­ren, neem ik ook op de koop toe.

Dit boek krijgt een plaats­je in m’n boe­ken­kast en wordt zeker in de toe­komst nog wel eens door mij opnieuw gele­zen. Wat er daar­na mee gaat gebeu­ren is ook voor mij een vraag.

Oh ja, Reden nr. 4 komt zel­den voor. Zeker nu ik niet meer met de trein reis…