Woensdag, 4 maart 2009

You can lea­ve your rood­kap­je on

“Waar is dit voor?
Fan­ta­sie­rijk?
Nooit van gehoord, maar dat doet er niet toe. Ik ben blij dat er eens iemand de moei­te neemt om mijn, nee, beter, de eni­ge ech­te ver­sie op te tekenen.

Laat ik maar met­een toe­ge­ven dat ik wel die oma van Rood­kap­je heb opge­ge­ten.
Het waren bar­re tij­den en ik had al een heel tijd­je niets fat­soen­lijks gege­ten. En tij­dens een van m’n stroop­toch­ten zag ik haar deur open staan. Dus ik naar bin­nen, en voor­dat ze het door had was ze al ver­slon­den. Als je eens wist hoe mager dat oude mens was zul je begrij­pen dat ik echt wan­ho­pig was. Het was meer been dan vel.
Lig ik lek­ker even uit te bui­ken, wordt er plot­se­ling aan de deur geklopt.

Rood­kap­je natuur­lijk. Ik bedenk me geen moment en duik in bed en begin een beet­je te kreu­nen zoals oude vrouw­tjes dat doen. Dat wicht komt bin­nen en begint daar een par­tij wazig tegen mij te pra­ten. Over m’n gro­te oren, over m’n gro­te mond. Vol­gens mij had ze onder­weg teveel van de ver­keer­de pad­de­stoe­len gege­ten. Dus ik mom­pel een beet­je terug in de hoop dat ze niet door heeft dat ik het ben, maar het Sto­ned­kap­je ratelt maar door over m’n gro­te han­den en m’n gro­te voeten.

Tot­dat ze de dekens weg­trekt en met haar klei­ne hand­jes plots­klaps in m’n kruis grijpt en uit­roept dat ik toch zo’n gro­te, euh ja, jeweet­wel, heb. Voor­dat ik het door heb heeft ze niets anders meer aan dan haar naam en klimt boven op mij. Ik lig ver­stijfd van schrik haar als­nog met gro­te ogen aan te kij­ken en weet totaal niet wat te doen.

Hier­na gaat opnieuw de deur open en stormt de jager naar bin­nen. De bruut rukt Bloot­kap­je van mij af en richt z’n jacht­ge­weer op mij. Dan valt hem de lich­te bol­ling van m’n buik op. Rood­kap­je, die door dit alles weer bij haar posi­tie­ven is geko­men, begint te hui­len en roept om haar oma. De jager aar­zelt geen moment en snijdt met één haal van z’n mes m’n buik open en haalt oma tevoor­schijn. Zon­der par­don gooit hij mij daar­na naar bui­ten. Voor dood achterlatend.

Maar dit is niet alles.
Zoals je ziet heb ik het over­leefd. Zo groot was die snee uit­ein­de­lijk niet. En wij wol­ven zijn taaie jon­gens.
Wat nie­mand weet is dat de jager door dit voor­val Rood­kap­je is gaan chan­te­ren. Ze was zo blij met de red­ding van haar oma, en zo beschaamd voor haar pad­de­stoel- en seks­ver­sla­ving, dat de jager haar vol­ko­men in zijn macht had. Samen heb­ben ze het ver­haal ver­zon­nen zoals ieder­een het kent. De jager was de held, Rood­kap­je het onschul­di­ge meisje.

Een tijd­je later zijn ze ver­trok­ken rich­ting gro­te stad, waar de jager flink geld heeft ver­diend aan zijn ‘onschul­di­ge’ meis­je. Er was schijn­baar een gro­te markt voor klei­ne gewil­li­ge geü­ni­for­meer­de meisjes.

Alleen een maagd was ze niet meer…

Heb je alles goed geno­teerd? Mooi zo!
Nog een pilsje?”

~ ~ ~

Geschre­ven in opdracht van Het Fan­ta­sie­rijk:

Alle­maal Sprook­jes. Deze maand gaan we naar Sprook­jes­land. De gebroe­ders Grimm had­den een gru­we­lij­ke, maar rij­ke fan­ta­sie. Als je de ori­gi­ne­le sprook­jes bij de hand hebt ben je een bof­kont. Hier­on­der vind je drie bestaan­de sprook­jes. Het is niet alleen de bedoe­ling dat je één van de sprook­jes her­schrijft, ook is er iets ver­an­derd. Hoe een com­po­nent een ver­haal kan beïn­vloe­den zul je mer­ken als je met deze opdracht aan de slag gaat.
Rood­kap­je: Schrijf het ver­haal van­uit de Wolf.
Hans en Griet­je: De brood­krui­mels zijn niet opge­ge­ten, ze vin­den de weg terug.
Sneeuw­wit­je: Het is een lelijk lui mokkel.