Waarom zou ik?

“Hé, hoe laat ga jij vol­gen­de week naar het Eind­exa­men­feest?“
Ik schrik van de stem ach­ter me en laat het fiets­sleu­tel­tje op de grond val­len. Het stui­tert een paar keer om uit­ein­de­lijk bij de voor­band te blij­ven liggen.

Ver­der voor­over buk­kend pro­beer ik het sleu­tel­tje op te pak­ken. De schou­der­tas voel ik lang­zaam ver­schui­ven. Door mijn hoofd spo­ken aller­lei gedach­ten. Mezelf al bij­na vol­le­dig over­tuigd dat ik niet naar het feest zal gaan, wordt er toch weer twij­fel gezaaid om alles nog eens te her­o­ver­we­gen. Wat zal ik gaan ant­woor­den, nu het mij ein­de­lijk eens per­soon­lijk gevraagd wordt?
Zon­der dat ik pre­cies weet wat ik ga zeg­gen kom ik omhoog uit m’n gebo­gen hou­ding en draai me om. Benieuwd naar mijn eigen reac­tie.
Er staat nie­mand ach­ter me.

Om me heen kij­kend zie ik een klas­ge­noot een stuk­je ver­der­op lopen, rich­ting een ande­re klas­ge­noot.
De schou­der­tas glijdt nu langs mijn boven­arm omlaag en valt op de grond. Er rol­len wat spul­len uit. Het fiets­sleu­tel­tje heb ik nog steeds ste­vig in mijn lin­ker­hand.
Het duurt even voor­dat ik beslo­ten heb wat eerst te doen. Fiets van het slot halen of tas en spul­len opra­pen. Die tijd heb ik nodig om mezelf te her­vin­den. Te her­stel­len van de kor­te eufo­rie met daar­na de dof­fe dreun van de teleurstelling.

Met mijn fiets aan de hand loop ik wat later de fiet­sen­stal­ling uit. Op het school­plein blijf ik staan en kijk om me heen. De mees­te leer­lin­gen zijn ver­trok­ken. Her en der staan nog wat klei­ne groep­jes. Ondoor­dring­baar geslo­ten krin­gen. Soms voel ik me een flip­per­bal wan­neer ik tij­dens de pau­ze van cir­kel naar cir­kel beweeg maar ner­gens echt opge­no­men wordt.
Van­daag ga ik geen nieu­we poging wagen. Waar­om zou ik? Het is nog slechts een kwes­tie van tijd voor­dat ik hier weg ben. Nie­mand zal me missen.

Alleen nog dat eind­exa­men­feest.
Zou zij komen? Natuur­lijk, zij wel.
Maar wat dan nog? Hoe vaak heb ik niet de kans gehad om haar aan te spre­ken? Iets te onder­ne­men? Vaak. En even zo vele keren heb ik de kans voor­bij laten gaan. Waar­om zou dat nu anders gaan lopen?

Bij de uit­gang van het school­plein zie ik enke­le klas­ge­no­ten op de fiets ver­trek­ken. Een moment over­weeg ik om snel op de fiets te sprin­gen en me bij hen aan te slui­ten. Bij­na gelijk­tij­dig vraag ik me af waar­om dat een goed idee zou zijn. Ik kijk ze na hoe ze de straat uit­rij­den. Nie­mand kijkt om.

Bij het avond­eten later die dag vraagt moe­der hoe de school­dag ver­lo­pen is. Ik haal mijn schou­ders op. Ze stopt even met het eten geven aan mijn oude­re broer om me aan te kun­nen kij­ken. Zwij­gend staar ik naar mijn bord.

Nog later die avond, wan­neer ik in bed lig, weet ik het bij­na zeker. Voor mij geen exa­men­feest. Er valt niet veel te vie­ren, dus waar­om zou ik?
Ik kan maar één reden beden­ken om toch te gaan.

Nu, licht­ja­ren later, staar ik naar de enve­lop­pe met daar­in de uit­no­di­ging voor een reü­nie. Op de enve­lop­pe staat het adres van mijn ouders. Die heb­ben ver­vol­gens de uit­no­di­ging door­ge­stuurd naar mij.
Met het ope­nen van de brief, zo’n half uur gele­den alweer, stroom­de het ver­le­den de huis­ka­mer bin­nen. Namen, gezich­ten, gebeur­te­nis­sen die ik dacht ver­ge­ten te zijn, ver­duis­te­ren als don­ke­re stof­deel­tjes de zon­ver­lich­te ruim­te. Ik was even daar. Of was het ver­le­den hier?
Veel van wat ik zag maak­te me niet echt gelukkig.

De beslis­sing om naar de reü­nie te gaan was dan ook al bij­na geno­men. Waar­om zou ik?
Er was ech­ter één pro­bleem.
Eén goe­de reden om toch te gaan.
De uit­no­di­ging was geschre­ven door haar.

Geschre­ven voor De Reü­nie

Voor de vol­le­dig­heid:
Ik is niet Peter.
Hans is Ik.
Fic­tief is Hans.