Topzieke rups

Elke werk­dag ergens tus­sen 8 en 9 uur in de mor­gen valt er een gedicht in mijn mail­box. Ooit in een opwel­ling mijn email adres inge­vuld op een web­si­te en sinds­dien vas­te afne­mer van een stuk­je cul­tuur in de vroe­ge morgen.

Niet dat ik nu zo’n poë­zie ken­ner of lief­heb­ber ben. Ver­re van dat. Eer­lijk­heids­hal­ve zal ik hier maar met­een beken­nen dat de gedicht­jes die met een vas­te regel­maat op deze manier komen bin­nen­val­len ook de eni­ge zijn die ik lees.

Of nee, nu ver­geet ik te ver­mel­den dat een ande­re bron van gedich­ten via hyves tot mij komt. Onder mijn vir­tu­e­le vrien­den bevin­den er zich een hoop die in dicht­vorm blog­gen. En die lees ik trouw. Wordt er soms door geraakt en soms door ver­maakt. Altijd wel weer onder de indruk van hoe goed dat de mees­ten onder ons af gaat.
Bij mij blijft het beperkt tot rij­me­la­rij rond pakjesavond.

Waar­om nu dan dit blog? Wel, eigen­lijk omdat ik de dage­lijk­se ont­vangst van een gedicht steeds meer ben gaan waar­de­ren. Het is iets ver­trouwds gewor­den. In het week­end betrap ik mezelf er op dat ik het zelfs mis. Juist wan­neer je iets meer tijd hebt (zou moe­ten heb­ben) om wat te reflec­te­ren blijft de aan­lei­ding voor een dage­lijk­se mij­me­ring uit.

Zo ook het afge­lo­pen week­end. En toen kwam daar ineens de inval om er een dage­lijks blogje aan te wij­den. Niet meer dan maxi­maal 500 woor­den (exclu­sief het vers zelf) als een dage­lijk­se invuloefening.
Niet om het gedicht te dui­den. Want daar ont­breekt mij de oplei­ding, erva­ring en ach­ter­grond voor. Eer­der om te delen waar­aan het mij deed den­ken. Te zien wel­ke asso­ci­a­ties het los maakte.
Ver­wacht geen hoog­dra­ven­de bespie­ge­lin­gen. Geen filo­so­fi­sche uit­wij­din­gen. Maar zie het als onge­struc­tu­reer­de door­kijk­jes ach­ter­langs mijn hyves­pro­fiel. Zo maar een mijmering.

Alle reac­ties met betrek­king tot blog en/of gedicht wor­den ont­zet­tend gewaar­deerd. Voel je daar­en­te­gen tot niets verplicht.

Het vol­gen­de kreeg ik van­och­tend in mijn mailbox.

Top­zie­ke rups, in ’t stijgen
Van blad op blad, van steel op stam,
Denkt ge eind­lijk te verkrijgen
Het veld van blauw, de wit­te vlam?

Te hoog! Ge kunt niet keeren!
Han­gen­de aan hoog­ste top,
Geeft ge, in ver­dwaasd begeeren,
Nogeens u op.

Albert Ver­wey (1865–1937)
uit: De getil­de last (1927)

Met rup­sen heb ik niet veel. De won­der­baar­lij­ke trans­for­ma­tie tot vlin­der is iets wat mij net als de mees­ten natuur­lijk wel aan­spreekt. Daar blijft het ech­ter toch wel bij. Het is eer­der de vlin­der dan rups waar­mee ik weg­loop (weg­vlieg).

Den­kend aan rup­sen, zie ik tanks voor­bij rij­den. Pie­pend en kra­kend hoor ik het geluid van rups­ban­den nog regel­ma­tig in mijn dromen.
1983 te Amers­foort mijn oplei­ding tot Wacht­mees­ter bij de Cava­le­rie geno­ten werd ik voer­tuig­com­man­dant van een rups­voer­tuig. Van een M113C&V, waar­bij C&V stond voor Com­man­do en Ver­ken­ning. Helaas geen stoe­re Leo­pard tank voor mij. Een kwes­tie van loting en selectie.

Ik denk dat die asso­ci­a­tie met rups­ban­den voor­na­me­lijk komt door slech­te erva­rin­gen. Eerst en voor­al het onge­loof­lijk slech­te rij­com­fort. Gerad­baakt kwam je naar bui­ten gerold na een hels rit­je over de hei.
Daar­naast gebeur­den er flink wat onge­luk­ken tij­dens het onder­houd van die stug­ge kren­gen. Met ijze­ren staaf­jes moest je meten hoe­ver de scha­kels uit elkaar ston­den. Pas­te alleen het dun­ne uit­ein­de dan werd de scha­kel gemerkt voor ver­van­ging. Wan­neer het dik­ke­re uit­ein­de er tus­sen kon, mocht er niet ver­der gere­den wor­den. Eerst een nieu­we scha­kel aanbrengen.
Soms kwam een voer­tuig in bewe­ging ter­wijl iemand anders met de han­den er nog tus­sen zat. Weg vinger(s).
Vraat­zuch­ti­ge rupsen.

Zoals je die ook in dit sei­zoen weer ziet opdui­ken. De eer­ste mel­din­gen van de eiken­pro­ces­sie­rups zijn al gedaan.
Bij ons in de buurt heb ik deze vari­ant nog niet gezien. Wel heb­ben wij jaar­lijks rup­sen in een klein den­nen­boom­pje ach­ter in de tuin. Van­och­tend na het lezen van dit gedicht gaan kij­ken en jawel, ze zit­ten er weer.
Ver­scho­len in een ver­za­me­ling uit­werp­se­len zou je ze mak­ke­lijk over het hoofd zien. Maar veeg je wat van deze har­de kor­rel­tjes weg, dan komen ze tevoorschijn.
Ze eten niet daad­wer­ke­lijk de boom kaal, dus wor­den ze gedoogd. Wat voor vlin­ders er uit komen is mij niet bekend. Op de een of ande­re manier gaat dat altijd aan ons voorbij.
Mis­schien zijn het nacht­vlin­ders die de don­ker­te kie­zen om te ontpoppen?

~ ~ ~