Calvijn

Fana­tis­me en reli­gie, een dode­lij­ke combinatie.

Recht in de leer zult gij zijn. Er is slechts één waar­heid. De onze.
Bent gij dwa­len­de, dan zul­len onze her­ders u bij de hand nemen en de weg wij­zen. De onze.
Des­noods met dwang. Wij heb­ben het goed met u voor. Het is voor uw eigen bestwil.

Bent gij een ander geloof aan­han­gig, dan zul­len onze strij­ders u aan het zwaard rij­gen. Liefst met dode­lij­ke afloop. Er is name­lijk slechts plaats voor één over­tui­ging. De onze.
Alles uit naam van onze lie­ve God.

Uit­ein­de­lijk blij­ven wij (de uit­ver­ko­re­nen) over.
De aar­de is gevrij­waard van andersgelovenden.
Het ein­de der tij­den kan begin­nen. Onze strijd is ten einde.

Onnoe­me­lijk veel leed is ons deel geweest. Maar met fier opge­he­ven hoofd heb­ben wij ons staan­de gehou­den. Nooit getwij­feld. De juis­te zaak was name­lijk de onze.
Dat werd ons dag na dag voor­ge­hou­den. Voor­ge­le­zen. Voor­ge­daan. Voorgegaan.
Wij wis­ten niet beter. (dat wis­ten wij niet)

Het para­dijs wacht. Niet dat het ons daar­om te doen was.
De open­ba­ring is alleen moge­lijk in een gelijk­ge­stem­de wereld. Zo staat te lezen.
In ons hei­lig boek. Dat kon maar één ding bete­ke­nen. (weg met de anderen)

Nu wach­ten we alweer een hele tijd. Dat stemt niet over­een met wat ons ver­teld is. Waar­voor we dit alles deden. Onder­gaan heb­ben. Wat heb­ben we ver­keerd gedaan?
Wij­ze man­nen trek­ken zich terug. Diep­gaan­de stu­die van de hei­li­ge geschrif­ten. Er doen geruch­ten de ron­de dat men zich ver­gist heeft in de uit­leg van de leer. Twij­fel krijgt ruimte.

Don­der­pre­di­kers ver­za­me­len vol­gers. De roep om dwa­len­den op het rech­te pad te krij­gen klinkt weer­om. Stel­lin­gen wor­den inge­no­men. Bloed begint de aar­de te kleu­ren. Opnieuw een hei­li­ge oor­log voor de goe­de zaak. De onze…

Cal­vijn

Hij met de doods­kop en fana­tisch boos
Van baard en oogen, kon geluk ontberen. 
Waar­om de Sou­ve­rei­ni­teit des Heeren
Juist hem tot feil­loos tref­fend wapen koos?


Hij wierp zich zien­de in het grondeloos
Diep van Zijn eeu­wi­ge genaverbonden;
Ver­hef­fend boven­al en voor altoos
Gods Eer. Wiens hei­lig­heid hem had verslonden.

Hij werd het hoofd der ijz­ren hierarchie. 
Zijn grond­wet van het konink­rijk der heemlen
Beheer­sch­te onwrik­baar streng geloof en leven.


Tyran, bestreed hij elke tyrannie,
En dwong, wan­neer vij­an­den rond­om weemlen,
Den Heer ten strijd, en liet de wereld beven.

Wil­lem de Méro­de (1887–1939)
uit: Kalei­do­scoop (1938)