De titel van onderstaand gedicht is ‘Fabriek’. Ik heb veel moeite gedaan om te begrijpen waarom, echter nog geen aanknopingspunten gezien.
Mijn eerste kennismaking met een fabriek was in de zomer van ’77 of ’78. Op zoek naar een vakantiebaantje om een nieuwe racefiets (volgens mij een Motobecane) te bekostigen werd ik naar een werkgever in de buurt van Asten (een paar dorpen verder dan Mierlo-Hout) gestuurd: de kippenslachterij van Goossens. Op mijn vraag wat ik daar dan zou moeten gaan doen werd geruststellend geantwoord dat ik me geen zorgen hoefde te maken. Het slachten werd automatisch uitgevoerd.
Nou maakte ik me ook niet echt zorgen want het slachten van dieren was bij ons thuis in die jaren nog de gewoonste zaak van de wereld. Haasjes, konijntjes, kippetjes, duiven, you name it werden door mijn vader gevild en netjes aan de pootjes opgehangen in de schuur. Waardoor het ’s avonds in het donker altijd voorzichtig laveren was, wanneer ik bij thuiskomst mijn fiets na de voetbaltraining in de schuur ging zetten.
Eén keer in het pikkedonker met je blote gezicht tegen het gevilde lijfje van een nog warm beestje aanlopen doet je de volgende keer wel beter opletten.
Wat ik me afvroeg was eerder hoe je een grote groep arbeiders de gehele dag (laat staan de hele week) aan het werk kon houden met alleen maar het slachten van een paar kippen. Nou, dat heb ik geweten!
Al bij aankomst moest ik de eerste illusie opzij zetten. Hoezo een paar kippen? Letterlijk een rij vrachtwagens stond met ronkende motor te wachten totdat ze van hun lading gelost werden. Krat na krat kwam tevoorschijn uit het laadruim. Propvol kip. En die kratten werden zonder pardon leeggekieperd in een of andere machine waar de kippen volautomatisch ondersteboven gepositioneerd werden en met de pootjes aan een lopende lijn (geen band) geklikt werden.
Niet altijd ging dat goed en dan hing zo’n kip slechts met één poot als een gek te fladderen en te krijsen om los te komen (geef ‘m eens ongelijk).
Mijn baantje was om juist die kippen snel alsnog met beide poten aan de lijn te krijgen. Snel, want slecht enkele meters verder verdwenen de kippen in een volgende machine. Een soort wasmachine waar een programma werd afgewikkeld bestaande uit het slepen van de kippen door kokend heet water en tegelijk het toedienen van dodelijke porties stroomstoten. Om de nu zo goed als dode vogel flink week te maken voor het volgende station, de volautomatische plukmachine.
En zo ging het maar door. Met tussen de machines jongetjes zoals ik die moesten corrigeren wat de machines af en toe niet lukte. Of een handeling uitvoeren die nog niet geautomatiseerd was. Bijvoorbeeld met een speciaal ontworpen stanleymesje een sneetje maken in de rug van zo’n opgehangen soepkip, zodat daarna machinaal de snee verder getrokken werd en hierna er weer mensen aan te pas kwamen om de ingewanden er uit te verwijderen.
Ook dat werk heb ik mogen doen.
In de kantine, tijdens de pauzes, kon men kippensoep bestellen. Of andere kiponderdelen.
Na enkele dagen kon ik een ander baantje krijgen. Bij een houtzagerij.
Pas na enkele weken smaakte mij de kippensoep weer zoals vanouds.
Fabriek
Op enig moment begreep iemand
Dat licht niet in water ontstaat,
Maar dat je voor het maken van licht
Wel veel naar water moet kijken,
Hij gaf de voorkeur aan mooi water
Dat geen voorzetsels nodig heeft,
Water dat een bloem is, een hand,
Een paar schoenen, een mol,
Er waren nog meer dingen
Die hij meende te begrijpen
Maar die hadden niet zoveel
Met licht te maken.
Arjen Duinker (1956)
uit: Buurtkinderen (2009)
~ ~ ~