Een palm voor elkaar

Hoe begrij­pen wij elkaar?
De ver­zuch­ting van alle tijden.

Zojuist las ik in het boek­je ‘Chi­ne­se wijsheden’:

In hun natuur zijn alle men­sen gelijk; het zijn hun woor­den die de ver­schil­len maken.
[Con­fu­ci­us]

Die oude chi­ne­zen waren zo gek nog niet.
Het devies voor een geluk­kig samen­zijn: niet pra­ten met elkaar! Of elke ande­re manier van com­mu­ni­ce­ren waar­bij tekst gebruikt wordt. Gewoon niet doen.

Een sim­pel knik­je volstaat.
Wan­neer je dorst hebt.
(door de knik de juis­te rich­ting te geven wordt dui­de­lijk wel­ke dorst­les­ser gewenst is)

Is ze bezig de vaat­was­ser in te ruimen?
Geef haar een waar­de­rend klap­je op de billen.
(van­uit de juis­te hoek en met vlak­ke hand krijg je een mooi natril­lend effect)

Doe het por­tier van de auto eens voor haar open.
Zodat ze die zwa­re bood­schap­pen­tas­sen niet eerst op de grond hoeft te zetten.
(let bij de aan­schaf van een auto op de aan­we­zig­heid van een geau­to­ma­ti­seer­de moge­lijk­heid tot het ope­nen van de ach­ter­klep zon­der dat je de chauf­feurs­stoel hoeft te verlaten)

Zomaar wat tips die er toe lei­den dat je je vrouw­tje de dui­de­lijk­heid geeft die met woor­den niet bereikt kan wor­den. Woor­den lei­den name­lijk alleen maar af. Wer­ken ver­sto­rend. Zijn voor veler­lei uit­leg vat­baar. En dat wil­len we niet.

Wat heb­ben we aan een jen­ge­lend vrouws­per­soon dat tij­dens het voet­bal plots­klaps begint te zeu­ren over het feit dat we nooit iets samen doen.
“Nee, nog­al logisch. Wie heeft er altijd hoofd­pijn als ik voor­stel om iets samen te doen?”
“Nee, dat bedoel ik niet.” Zegt ze.
“Wat bedoel je dan?” Is mijn wedervraag.
“Nou, gewoon. Dat we iets leuks gaan doen.”
“Oh, is seks met mij niet leuk? Met wie dan wel? Ga je soms vreemd! Ik zag je laatst wel staan smoe­zen met die post­bo­de. En ik maar wach­ten op mijn pils­je! En nu je muil hou­den want ik mis zowat de helft van de wedstrijd.”

Natuur­lijk begint het dan te hui­len. Dik­ke tra­nen rol­len over haar wan­gen en bevoch­ti­gen het strijk­goed wat ze zojuist uit de was­dro­ger heeft gehaald.
En dan breek ik. Dat weet ze.
Hui­len­de vrou­wen, daar kan ik niet tegen. Zie ik ze, dan knapt er iets van­bin­nen in me. Het raakt me zoals niets me kan raken. Het is moei­lijk om hier te beken­nen, maar ik word een softie.

Daar speelt ze op in. En ook deze keer lukt het haar. Het loeder.

En ik strijk over mijn hart.
Knik voor een nieu­we verfrissing.
En deel met haar.
Twee glazen.
Een palm voor elkaar.

Een psalm voor elkaar

Wij zijn elk een bun­del vol
won­de­ren, bij­na waterdicht,
hier en daar een beet­je bol
maar onver­toond en onbelicht,

wij zijn innig bon­te bossen
raad­se­len die elkaar zo graag
ern­stig trach­ten op te lossen
maar ze zijn elkaar te vaag

en wordt op dier­ba­re ogenblikken
een blin­de poging wild gedaan
om zo’n bui­del door te prikken
dan kan een nieuw bui­del­tje ontstaan
en begint het raadseldikke
won­der weer van voren af aan.

Sys­teem, dank voor dat alles, maar
hoe begrij­pen wij elkaar?

Leo Vro­man (1915)
uit: Soms is alles eeu­wig (2009)

~ ~ ~