De laatste jaren is het een stuk minder geworden, maar er waren tijden dat ik mijn naam niet ergens kon noemen of de reactie was:
“Pellenaars?”
“Ben de gij d’r eentje van d’n Pel?”
En dan knikte ik bevestigend. Want ja, ik was er eentje van d’n Pel. Want zo noemde iedereen in ons dorp mijn vader.
Ikzelf werd dan weer door de eigenaar van de plaatselijke dierenzaak (een klein dik mannetje die altijd in een stofjas liep en die mij vaak op een krukje zette zodat ik met mijn handen door al dat verschillende vogelzaad kon roeren) aangesproken met Pelleke Petenaars.
Dus ja, volgens mij was ik er eentje van den Pel!
Maar men doelde op een andere Pellenaars, niet zozeer mijn vader. Een legendarisch figuur getuige de bewonderende manier waarop zijn naam werd uitgesproken.
Trots kon ik ook dat bevestigen. Dan kwam even de achterdocht. Ik kon dat wel zo zeggen, maar hoe waren die familiebanden dan? Hoe nauw stamde ik af van d’n Pel?
Het antwoord was snel gegeven. Mijn opa was ‘de broer van’. Dat hoorde ik hem namelijk vaak zeggen, ‘ik ben de broer van’.
Pas later ging ik beseffen dat het voor mijn opa toch wel vervelend geweest moet zijn om altijd maar ‘de broer van’ te zijn. Je plekje op aarde probeer je toch te verwerven op basis van eigen daadkracht en niet op die van een ander. Wat hij daarvan vond heb ik hem nooit gevraagd.
Regelmatig kwam hij bij ons op bezoek en had dan allerlei wielrenspul bij zich (bidons, shirtjes, broekjes, stickers, etc.) wat hij weer van zijn broer had gekregen. Dat was erg welkom want in die tijd fietste ikzelf ook een beetje en dat kon ik dus goed gebruiken. Ik bedankte hem dan erg uitvoerig. Vroeg dan hoe het met zijn broer was en of hij hem wilde bedanken voor de spullen. Ergens toch wel sneu. Maar dat is misschien de draai die ik er nu zelf aan geef. Wellicht was hij gewoon erg trots op d’n Pel en heeft hij geen seconde last gehad van het feit dat hij ‘de broer was van’.
Ik ben in ieder geval erg trots op mijn opa Piet Pellenaars en wat hij allemaal heeft bereikt (daarover een andere keer meer). Op de foto hierboven zie je hem aan de linkerkant. Mijn oma staat rechts en mijn vader er tussenin. Zijn twee jongere broers staan er achter.
Hieronder het lemma uit Wikipedia over Kees Pellenaars. Want ook op hem ben ik erg trots.
Voor wie hem niet kent, hij was de broer van mijn opa!
~ ~ ~
Cornelis Petrus (Kees) Pellenaars (Terheijden, 10 mei 1913 — Breda, 30 januari 1988) was een Nederlands wielrenner en ploegleider. Men noemde hem meestal kortweg: “Den Pel”.Coureur:
Als coureur was hij in 1934 de eerste Nederlander die wereldkampioen op de weg werd. Weliswaar bij de amateurs, maar het was toch uitzonderlijk omdat in die tijd het baanwielrennen in Nederland de boventoon voerde. Twee jaar later werd hij Nederlands kampioen.
Pellenaars was ook een uitstekend baanrenner, die vaak koppelkoersen reed samen met Cor Wals. Tijdens de oorlog reed hij, zoals de meeste coureurs, gewoon wedstrijden. In 1950 maakte een ernstig ongeluk een einde aan zijn actieve carrière: tijdens de Ronde van Duitsland reed hij met 80 kilometer per uur tegen een Amerikaanse legertruck op. Hij raakte zo zwaar gewond dat een Belgische krant al een necrologie afdrukte.
Ploegleider:
Een jaar later deed voor het eerst een Nederlandse ploeg mee aan de Tour de France, en Kees Pellenaars werd de ploegleider. Het werd een onvergetelijk debuut: Wim van Est veroverde als eerste Nederlander de gele trui en reed daarmee een dag later, tijdens de afdaling van de Col d’Aubisque, in het ravijn.
In de jaren daarna haalden coureurs als Van Est, Gerrit Voorting en Wout Wagtmans de nodige overwinningen. De Tour, en ook Pellenaars, werden in Nederland zeer populair. Toch ondervond hij ook veel tegenstand, want hij was een ondiplomatieke man. In 1956 was hij het middelpunt van een rel, toen hij Van Est niet in de Tour-ploeg opnam. Woedende supporters wilden hem een lesje komen leren, waarop hij een groot bord op de gevel van zijn huis bevestigde: “Hier is ’t.”
Het jaar erop werd hij door de KNWU aan de kant geschoven. Daarna was hij jarenlang leider van de TeleVizier- en Goudsmit Hof-equipes. Zijn meest succesvolle renner in die tijd was Henk Nijdam, maar de grootste troef van het Nederlandse wielrennen, Jan Janssen, reed niet voor hem. Dat kon Pellenaars moeilijk verkroppen, vandaar waarschijnlijk zijn bekende uitspraak, gedaan vóór de Tour van 1968: “Als Janssen de Tour kan winnen kan mijn schoonmoeder het ook.”
Halverwege de jaren ’70 trok Kees Pellenaars zich uit de wielersport terug. Hij overleed in 1988, 74 jaar oud.
Belangrijkste overwinningen:
1934 — Wereldkampioen op de weg, Amateurs
1936 — Nederlands kampioen op de weg, elite
Zesdaagse van Parijs; + Adolf Schön
1937 — Zesdaagse van Kopenhagen; + Frans Slaats
1938 — Zesdaagse van Gent; + Frans Slaats
1939 — Zesdaagse van Brussel; + Frans Slaats
1949 — 3e etappe Ronde van Nederland
9e etappe deel B Ronde van Nederland



Hup Zoetemelk
Jan Kal, reporter van de Haagse Post:
‘Ik rijd wel eens, als renner uitgedost,
voor mijn plezier, maar verder zonder hoop,
als ik weer door een brommer ben gelost.
Toch onderga ik vaak de wederdoop
“Hé Eddy Merckx”, en in mijn levensloop
hoorde ik ook “Jan Janssen”, “Peter Post”,
maar nooit “Hup Zoetemelk”. Hoe komt dat, Joop?’
Joop Zoetemelk, coureur van Gan-Mercier,
sprak daarop het verbijsterende woord:
‘Nee, van wat u nu zegt ervaar ik niets.
Ik heb in al die jaren dat ik fiets
nooit anders dan “Hup Zoetemelk” gehoord.
Ze roepen nooit geen “Eddy Merckx” hoor, nee.’
Jan Kal (1946)
uit: Praktijk hervat 1978
~ ~ ~