Voor veel mensen is kiezen net zoiets als het naderen van een T‑splitsing. Wordt het links? Of rechts? Met aangepaste snelheid stevent men af op de confrontatie met de twee opties. Men wikt, weegt en neemt een beslissing. Zeker wanneer je in de gelukkige omstandigheid verkeert dat je enig idee hebt waar de reis naartoe gaat, is het een eenvoudige handeling. Waarna men verder gaat op weg naar een volgend keuzemoment. Omzien gebeurt zelden.
Dat beeld werkt echter niet voor mij. Naast links of rechts kun je in mijn beleving namelijk ook stoppen en omkeren. En als ik nog verder doordenk, dan is een weg in een landschap, wel of niet geasfalteerd, niets anders dan een afspraak. Een conventie. Een streep op een stukje papier. Niemand die me tegenhoudt om rechtdoor te gaan (mits er geen sprake is van een diepe greppel).
Ik bedoel maar. Ik ben een tobber. Kiezen staat voor mij gelijk aan het besluiteloos rondrijden op een rotonde. Alle opties staan open. Niet zelden vlieg ik er dan vanaf omdat ik de macht over het stuur verlies. Door duizeligheid bevangen.
Rond het middaguur hield ik het niet meer uit thuis. Nadat ik de enthousiaste verhalen van mijn dochters had aangehoord over het fan-tas-tische weekend dat ze hadden gehad in het luxe Wellness centrum, trokken ze zich terug in hun eigen kamers. Mijn vrouw was bezig haar koffer uit te pakken en ik besloot koffie te gaan zetten en een, ietwat verlaat ontbijt te maken. Met een vol dienblad liep ik door de kamer naar de tuindeuren die nog gesloten waren. Voorzichtig plaatste ik het blad op de salontafel. Ik schoof de gordijnen open. Onverwachts fel zonlicht viel naar binnen en enkele ogenblikken was ik totaal verblind. Mijn handen nog aan de gordijnen vastklampend stond ik met dichtgeknepen ogen het duister in te turen. Alle gevoel voor tijd verdween. Het leek alsof ik een omgekeerde laatste minuut ervaring had. Niet mijn hele verleden flitste in één ogenblik voorbij, maar mijn toekomst. Tranen welden op. Daar was alle reden toe.
Mijn vrouw was het die me een geldig excuus gaf om het huis te ontvluchten. Toen ik haar vertelde dat me zaterdag ter ore was gekomen dat een oud-klasgenoot na de reünie in het ziekenhuis was beland, drong ze er op aan dat ik daar dan misschien maar naar toe moest gaan. Het leek me beter haar niet te vertellen dat ik vrijdagnacht zelf getuige was geweest hoe Lucia gevonden was. Voor de schijn aarzelde ik, maar liet me uiteindelijk overhalen.
Niet veel later reed ik doelloos rond, me afvragend wat voor een idioot ik was om ons huwelijk op het spel te zetten. Want één ding was zeker. Wanneer mijn vrouw zou ontdekken dat ik vreemd was gegaan, dan zou ze nog dezelfde dag vertrokken zijn. Met de kinderen. Hierover was ze altijd heel duidelijk geweest. Alleen het idee al bezorgde me een knoop in de maag.
Had ik dat er voor over om bij Karin te kunnen zijn?
Karin. Naar wie ik altijd was blijven verlangen. Zo lang ik me kon heugen
Karin. In wiens armen ik me compleet geborgen had gevoeld.
Karin.
Die ik niets had verteld over mijn gezin. Over mijn getrouwd zijn.
Karin.
Die nu hoogstwaarschijnlijk tot het bot toe gekrenkt zou zijn door mijn misselijke manier van ‘s nachts te vertrekken.
Verraad.
Voor de tweede keer.
Welke garantie had ik dat zij nog iets met mij te maken zou willen hebben?
Zonder het te beseffen was ik toch naar het ziekenhuis gereden. Eigenlijk wilde ik er helemaal niet zijn. Ik wilde alleen zijn met mijn gedachten. Met mijn wanhoop. Zelfmedelijden.
Op de parkeerplaats waren niet veel plekken meer vrij. Er was een hoop bedrijvigheid bij de ingang. Auto’s reden af en aan. Ik had geen idee wanneer het bezoekuur was. De laatste keer dat ik hier had gestaan was alweer enkele jaren geleden. De auto had ik toen pal voor de uitgang geparkeerd. Het wachten was op mijn moeder. Ze was binnen om de laatste formaliteiten te regelen voordat ze met mijn vader naar huis mocht. Hij had hier enkele maanden gelegen om te herstellen van de hersenbloeding die hij thuis, aan de keukentafel natuurlijk, had gekregen.
Toen ik mijn moeder de rolstoel met daarin mijn half verlamde vader door de draaideuren naar buiten zag duwen, schrok ik van de lompe manier waarop dat ging. Ik wilde op haar toelopen maar iets hield me tegen. Verbouwereerd keek ik hoe zij de speciaal voor rolstoelgebruik bestemde afrit negeerde en een stukje verder mijn vader het hoge trottoir afreed. Bij het neerkomen stuiterde hij bijna uit de stoel. Aan zijn schouder trok mijn moeder hem weer recht. Bij de auto aangekomen keek ze mij aan met iets van triomf in haar ogen.
‘Ik heb me bedacht’, zei ze.
‘Ik ga lopen. Het is lekker weer. Dat zal vader goed doen.’
Voordat ik iets kon tegenwerpen was ze al vertrokken. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat ze elke oneffenheid opzocht om de rolstoel er met veel bruusk geweld overheen te sturen. Het moest voor haar de ultieme wraak zijn na jaren van vernedering en verwaarlozing.
Het was hetzelfde ziekenhuis waar mijn broer gelegen had na zijn ongeluk. En waar hij veel later weer opgenomen was en uiteindelijk overleden. Zo’n soort ziekenhuis dus. Eentje waar een hoop persoonlijk leed aan kleeft. Gelukkig waren mijn kinderen hier niet geboren.
Ik trok de stoute schoenen aan. Lucia was niet direct iemand waar ik erg aan gehecht was. Haar kennende zou deze gebeurtenis geen vat op haar krijgen. In mijn gedachten zag ik haar weer in een klaslokaal zitten. Onaantastbaar. Op het hooghartige af. Haar blik deed me altijd in elkaar krimpen. Waarom zou ik haar opzoeken? Misschien was het verstandiger om eerst even naar Jolanda te vragen. Zij zou wel op de hoogte zijn van wat Lucia was overkomen. Daarna kon ik nog altijd beslissen wat ik zou doen. Het vooruitzicht om Jolanda te zien vrolijkte me een beetje op.
Vol van nieuwe daadkracht liep ik door de draaideuren de donkere ontvangsthal binnen. De warmte van de zon draaide achter mij terug naar buiten.
~ ~ ~
Geschreven voor De Reünie
Voor de volledigheid:
Ik is niet Peter.
Hans is Ik.
Fictief is Hans.