Ik schraapte mijn keel voordat ik het tuinhekje opende. Het had het gewenste effect. De man die achter in de tuin bezig was om een klimplant op te binden, keek verstoord op. De donkere blik in zijn ogen verdween toen hij zijn bezoeker herkende.
Ietwat moeizaam schuifelend kwam hij op me toegelopen. Halverwege de tuin legde hij zijn lange, donkerbehaarde arm, broederlijk om mijn schouder.
“Kom, laten we even gaan zitten in de schaduw. Het is veel te warm in de zon.”
Hij leidde me mee naar een plekje onder aan de voet van één der vele hoge bomen die in zijn tuin stonden. Ik kon me nog herinneren dat hij ze vele jaren geleden zelf geplant had. Niet dat ik verstand had van tuininrichting (hoe kon ik ook als bewoner van een appartement vier hoog?) maar dit woud van bomen had ik altijd misplaatst gevonden in zijn kleine tuin. Echter op meedogenloos hete dagen zoals de huidige had het zo z’n voordelen.
We namen voorzichtig plaats op de wankele tuinstoelen.
Hij keek me doordringend aan.
“Wil je wat drinken?”
Zonder mijn antwoord af te wachten riep hij een bestelling. Het leek aan niemand gericht. Maar uit ervaring wist ik dat het opgepikt zou worden door zijn vrouw die binnen de kortste keren met het gevraagde uit huis zou verschijnen.
Om zijn blik te ontwijken nam ik de tuin wat beter in ogenschouw. Altijd viel me het contrast op van het dorre onverzorgde gazon aan de voorkant en het weelderig groene van de bomen, struiken en klimplanten achter in de tuin.
Voor leek het doods, achter bruiste het van leven.
Op de grond huppelden konijnen. Tussen de stammen dwarrelden vlinders. Op de takken hupten vogels en eekhoorns. Als je goed luisterde kon je vaag het geluid horen van spelende kinderen uit naburige tuinen. Geen wonder dat hij graag achter in zijn tuin vertoefde.
Eén van de konijnen trok mijn aandacht. Het snuffelde over de grond en bewoog zich richting de klimplanten. Daarachter leek iets te bewegen.
Met een klap werden de drankjes op tafel gezet. Ik schrok ervan. Mogelijk was ik zelfs wat van mijn stoel opgeveerd.
De vrouw keek mij glimlachend aan.
“Cranberrysap is het toch? Met ijsblokjes als ik het goed onthouden heb.”
De man keek mij ook aan. In zijn hand een blikje bier.
“Proost!”
Ik proostte met hen en dronk gulzig van het koude drankje. Het was precies op smaak.
Uit mijn tas haalde ik de vragenlijst. Tijd om de standaardvragen door te nemen.
Tien minuten later waren we klaar. Zoals verwacht geen bijzonderheden. De zaken gingen uitstekend. Het rapport uitwerken zou me vanmiddag hooguit een kwartiertje kosten. Ik wou dat al mijn cliënten zo voorbeeldig waren.
We namen afscheid en liepen naar het tuinhekje. Bij het sluiten van het hek keek ik heimelijk over de schouder van de man naar achter in de tuin. De konijnen leken allemaal op elkaar. Ik kon niet uitmaken of er eentje verdwenen was.
~ ~ ~
NRC Handelsblad 01-09-2009, pagina 5
Door onze correspondent
TOM-JAN MEEUS
Washington, 1 sept.
Phillip Garrido (58) stond op de openbare lijst van ex-zedendelinquenten in Californië, met adres en postcode. Hij droeg een elektronische enkelband zodat de autoriteiten elk moment wisten waar hij was. De reclassering bezocht hem tweemaal per maand sinds hij in de jaren tachtig vervroegd vrijkwam, na een veroordeling voor ontvoering en verkrachting.
Toch wist Garrido de afgelopen achttien jaar een vrouw te verbergen die hij als 11-jarig meisje ontvoerde. De kidnapping van Jaycee Dugard, nu 29, was in 1991 een nationale zaak, waaraan tientallen televisie-uitzendingen werden gewijd.
Achteraf blijkt Garrido het meisje gewoon in zijn achtertuin te hebben verstopt – in een buitenwijk in een dorpje vlakbij San Francisco. Ze woonde er in enkele schuurtjes en tenten in een met zeildoek, bomen en schuttingen afgeschermde binnentuin. Op haar veertiende, drie jaar na de ontvoering, kreeg ze een kind van Garrido; vier jaar later een tweede.
De politie ontving drie jaar geleden een gedetailleerde tip van een buurvrouw, maar de sheriff hield het bij een praatje met Garrido.
De reclassering blijkt in al die achttien jaar de woning van Garrido nooit te hebben betreden.
Afgezien van de buurvrouw die drie jaar geleden aan de bel trok, vertelden andere buren de laatste dagen dat ze al die achttien jaar niets merkten. Zo legde Garrido’s naaste buurman, Dale White, een lokale krant uit dat het hem begin jaren negentig wel opviel dat Garrido ineens hoge bomen in zijn achtertuin had geplant – waarmee hij de verblijfplaats van Dugard maskeerde. Destijds zocht White er niets achter.
Het is het Amerika dat de socioloog Robert Putnam in zijn bekende Bowling Alone (2000) beschreef: een land waarin mensen uren achter de televisie en computer doorbrengen, maar nauwelijks nog deelnemen aan de gemeenschap. Ook buren kennen elkaar amper.