Klaar in

Mijn gezicht diep in haar haren begra­ven. Het hare drukt in het kus­sen. Ik adem haar geur. Van onschuld. Van lente.

Een nieuw begin. Terug bij af. Voor­dat de weg uit­waai­ert in ver­schil­len­de rich­tin­gen. De hoofd­weg ligt nog open. De split­sin­gen slechts alter­na­tie­ven. Deze keer elkaars hand blij­ven vast­hou­den en niet afwij­ken van het voor ons uit­ge­stip­pel­de pad. Deze keer geen stom­mi­tei­ten uithalen!

Ik pak haar bij de schou­ders en duw mezelf omhoog. Die­per in haar. Maak lome bewe­gin­gen van­uit de heu­pen. Bewust lang­zaam om de cli­max uit te stel­len. Wat niet lang meer zal lukken.
Opnieuw beweeg ik me voor­uit, buig voor­over en lik haar hals. Omvat haar mid­del. Blijf stil lig­gen. Kijk naar haar gezicht op het kus­sen. Ze ligt op een wang en heeft haar ogen dicht. Op haar boven­lip zijn zweet­drup­pel­tjes zicht­baar. Het kus­sen is nat bij haar mond. Speeksel.

Het groe­ne gras strekt zich uit zover we kun­nen zien. Samen lopen we onver­vaard onze toe­komst tege­moet. Omkij­ken doen we niet. Wel elkaar aan­kij­ken. Ver­le­gen ver­lief­de blik­ken. Steeds vaker. Steeds lan­ger. Steeds min­der ver­le­gen. Ver­lief­der. Bestemd voor elkaar. 

Geraf­fi­neerd begint ze haar spie­ren te span­nen. De druk wordt opge­voerd. Om dan weer even te ont­span­nen. Ik wil me terug­trek­ken maar dat is voor haar het teken om de span­ning weer op te voe­ren. Snui­vend haal ik adem door mijn neus. Ik weet dat het een kwes­tie van tijd is nu. Een ver­lo­ren zaak. Van­uit een onbe­ken­de plek voel ik het komen aan­stor­men. De con­tro­le over mijn lichaam raak ik kwijt. Mijn greep om haar lichaam wordt ste­vi­ger. Haar spie­ren heb­ben geen grip meer op mij. Het rit­me is over­ge­no­men. Ik pak haar bij het haar en trek haar hoofd ach­ter­over. Stoot nog enke­le keren. Kramp schiet in mijn boven­be­nen. “Karin”, kreun ik en laat me gaan.

Als het tril­len­de gevoel uit mijn benen is ver­dwe­nen duw ik me van haar af en rol om naar de ande­re kant van het bed. Hij­gend lig ik op mijn rug. Pas nu begin ik te zwe­ten. Uit erva­ring weet ik dat mijn hoofd inmid­dels rood aan­ge­lo­pen is. Het blijft topsport.
Ik tast naar haar hand en knijp er in. Ze knijpt terug. Zo blij­ven we lig­gen. Hand in hand. Alle­bei in ons stuk­je geluk. Het voelt goed.

Tot­dat ze begint te praten.

“Wat zei je eigenlijk?”
“Wan­neer?”
“Zojuist.”
“Zojuist?”
“Ja, zojuist. Vlak voor­dat je klaarkwam.”
“Zei ik toen iets?”
“Ja.”
“Wat dan?”
“Dat vraag ik je.”
“Ik weet het niet. Kan me het niet her­in­ne­ren. Goh, wat zegt een man als hij klaarkomt?”
“De naam van zijn liefje?”

“Of van zijn minnares?”
“Doe niet zo gek.”
“Ik doe niet gek. Je zei iets.”
“Nou ja, het kan toch van alles zijn. Weet ik veel wat ik alle­maal zeg als ik klaarkom.”
“Dat weet ik wel. Niet veel. Meest­al zucht en kreun je alleen maar. Je bent niet zo’n pra­ter in bed.”

“Maar ik vond het wel lek­ker hoor, schat­je. En nu ga ik snel dou­chen voor­dat de kin­de­ren thuiskomen.”

Ze stapt uit bed en houdt daar­bij één hand tus­sen haar benen. Loopt iet­wat onhan­dig naar de deur. Ik moet lachen. Ze draait zich om en kijkt me vra­gend aan.
“Waar lach je om?”
“Om jou. Hoe je loopt. Je schui­felt als een pinguïn.”
Ze begint nu ook te lachen. Heel snel haalt ze even haar hand tus­sen haar benen van­daan en werpt me een kus­hand­je toe.
“Kom je ook dou­chen?”, vraagt ze nog als ze onze slaap­ka­mer uitloopt.

Ik blijf lig­gen en vraag me af of ik echt ‘Karin’ heb gezegd.

Het lijkt alweer licht­ja­ren gele­den dat ik bij haar ben geweest. Dat we die fan­tas­ti­sche avond en nacht heb­ben gehad. Zon­der haar te wek­ken ben ik ’s nachts ver­trok­ken. Vol schuld­ge­voel. Omdat ik haar niet had ver­teld dat ik inmid­dels getrouwd was. Opnieuw val­se hoop gege­ven. Het was veel te fijn geweest bij haar en ik wist dat ik haar ’s och­tends niet in de ogen kon kij­ken. Zij zou met­een door­heb­ben dat er iets niet in orde was.
Dus ren­de ik een twee­de keer voor haar weg.
Om haar de vol­gen­de dag tegen het lijf te lopen! In het zie­ken­huis. Met een kind! Haar kind?
Ik was com­pleet over­don­derd en niet in staat om haar aan te spre­ken. Was ik niet de eni­ge die een geheim had? Had Karin ook iets te ver­ber­gen? Had ook zij een gezin? Maar haar huis zag er niet uit als­of daar een heel gezin woon­de. Was ze mis­schien geschei­den en waren de kin­de­ren toe­ge­we­zen aan haar ex? Zo heb ik daar gestaan ter­wijl aller­lei vra­gen door mijn hoofd gingen.
Na mijn eer­ste ver­ba­zing heb ik nog een tijd­je gepro­beerd haar terug te vin­den. Tever­geefs. Daar­na ben ik naar huis gegaan. Com­pleet ver­ge­ten waar­voor ik eigen­lijk naar het zie­ken­huis was gegaan.

In de dagen erna heb ik haar ver­schei­de­ne keren gebeld maar nooit aan de lijn gekre­gen. Het lijkt als­of ze geen con­tact meer met me wil. Mis­schien is dat wel het beste.

Voor het eerst heb ik spijt dat we ver­huisd zijn naar mijn geboor­te­plaats. Het is hier veel moei­lij­ker om mijn jeugd te ont­lo­pen. Ik had gedacht dat het alle­maal ach­ter de rug was. Maar alles draagt her­in­ne­rin­gen. Over­al zie ik beken­de gezich­ten. Ner­gens kan ik gaan of het heden raakt ver­stren­geld met het ver­le­den. En het lijkt wel of dat niet alleen voor mij­zelf geldt. De ver­ha­len over de lot­ge­val­len van enke­le oud-klas­ge­no­ten na de reü­nie doen de ron­de. Er is een gro­te afre­ke­ning gaan­de met demo­nen uit het ver­le­den. Maar ik ben daar niet sterk genoeg voor. Het is nog veel te vroeg hiervoor.

Waar­om zijn we uit de pro­vin­cie vertrokken?
En wat dacht ik te vin­den op die reünie?

We waren zo geluk­kig. Zoveel leed door­staan voor­dat het zover was. En nu alles op het spel gezet door één stom­me actie. Ons zo moei­zaam ver­wor­ven geluk.
Zou ze blij­ven wan­neer ik het haar ver­tel? Hoe het gegaan is? Hoe het geko­men is?

“Waar blijf je nou?”, hoor ik mijn vrouw van­uit de dou­che roepen.

“Ik kom klaar in je.”
“Wat?”
“Dat is wat ik daar­straks zei, ‘ik kom klaar in je’. Dat is wat je gehoord hebt.”

~ ~ ~

Geschre­ven voor De Reü­nie

Voor de volledigheid: 
Ik is niet Peter. 
Hans is Ik. 
Fic­tief is Hans.