Noodlot

De zater­dag­krant en enke­le tijd­schrif­ten lagen voor hem op de toon­bank. De ver­koop­ster stond met haar rug naar hem toe om een lot te pak­ken. Hij zocht naar wat klein­geld toen zijn mobiel­tje afging. Op het dis­play ver­scheen de naam van zijn finan­ci­eel advi­seur. Dat bete­ken­de niet veel goeds. Met geld en mobiel­tje in de hand keek hij de ver­koop­ster aan, zucht­te en liep toen naar bui­ten. Na het gesprek bleef hij nog een tijd­je staan. Uit­ein­de­lijk liep hij naar het buurt­ca­fé. Hij wil­de vergeten.

In mijn lin­ker­hand voel­de ik de talis­man. Zo kort in bezit en al zoveel gebracht. Het was zomaar in mijn leven ver­sche­nen maar onmid­del­lijk had ik gevoeld dat het hier om iets spe­ci­aals ging. Sinds­dien had ik het altijd met me mee­ge­dra­gen. Elke dag even­tjes vast­ge­pakt en gedroomd over alle moge­lijk­he­den die het in zich droeg. Ik durf­de dit ritu­eel geen dag over te slaan. Bang dat de beto­ve­ring zou wor­den ver­bro­ken. Een dwa­ze vorm van bijgeloof.

Ik keek omhoog. Langs de fel­le lamp die in mijn ogen scheen. Met moei­te kon ik me focus­sen op het pla­fond. Liet toen mijn blik afda­len langs de muur naar bene­den. Rich­ting de tafel waar de blon­de vrouw bezig was voor­be­rei­din­gen te tref­fen. Het zou niet lang meer duren voor­dat ze zou­den begin­nen. Een vreemd tin­te­lend gevoel in mijn maag begon zich lang­zaam te ver­sprei­den. De eer­ste voor­te­ke­nen van opko­men­de angst. Twij­fel over mijn beslis­sing. Deed ik hier wel goed aan? Stel­de ik mijn geluk niet teveel op de proef?

Met mijn rech­ter­hand zocht ik naar het kou­de staal van de stoel­rand. Tast­baar. En net als alle ande­re voor­wer­pen in de kamer aan­we­zig voor één vast­staand doel. Hel­der en over­zich­te­lijk. Het bracht me terug in balans. Over een uur­tje zou alles voor­bij zijn. Kon een nieuw leven beginnen.

Tij­dens het inta­ke gesprek werd me er op een gege­ven moment naar gevraagd. Waar­om ik zo kramp­ach­tig mijn geluks­bren­ger vast had. Uit­voe­rig had ik ver­teld over het toe­val, het lot, dat me hier gebracht had. Het geld­be­drag dat me in de schoot was geval­len. En deze kans had gege­ven die ik anders nooit zou heb­ben gehad op basis van mijn kari­ge uitkering.
Het deed me goed eens het ver­haal te kun­nen ver­tel­len. Veel vrien­den had ik niet. Zeg maar geen, eigen­lijk. Ook dat zou bin­nen­kort gaan veranderen.

Gecon­cen­treerd luis­ter­de ik naar de aan­wij­zin­gen van de blon­de vrouw. Hoe­wel de risico’s tegen­woor­dig gering waren was het altijd moge­lijk dat er iets mis kon gaan. Maar mijn ver­trou­wen in de medi­sche weten­schap was groot. En de oog­chi­rurg had me een capa­bel per­soon gele­ken. Aima­bel ook. Hart­ver­war­mend hoe hij naar mijn ver­haal had geluisterd.
Nader beschouwd was dit eigen­lijk wel het juis­te moment om mijn lot niet lan­ger te ver­bin­den aan het stuk­je papier in mijn lin­ker­hand. Dat had zijn doel gediend. Deze ope­ra­tie was te belang­rijk om toe­val een rol te laten spelen.

Toe­val.
Het had me doen plaats­ne­men in de rij bij de siga­ren­boer. Wach­tend tot­dat ik mijn pak­je shag kon afre­ke­nen was ik begon­nen mijn bril schoon te maken. Tot­dat ik een plaats­je in de rij mocht door­schui­ven omdat de per­soon vóór mij plot­se­ling de win­kel ver­liet om een tele­foon­tje af te han­de­len. De bestel­ling was al gedaan maar de man was zon­der af te reke­nen ver­trok­ken. De krant, enke­le tijd­schrif­ten en een lot lagen op de toon­bank. In een opwel­ling had ik gevraagd of ik het lot kon kopen. De ver­koop­ster had geen bezwaar gehad.

Ik hoor de stem van de blon­de vrouw die me vraagt de ogen wijd te ope­nen. Gehoor­zaam vol­doe ik aan het ver­zoek. Ik vouw mijn han­den en laat ze rus­ten op mijn buik. Het lot had ik weg­ge­stopt in mijn broekzak.

Gerou­ti­neerd door­liep hij alle instel­lin­gen van het laser appa­raat. Zoals altijd over­viel hem een sere­ne rust enke­le secon­den voor­dat hij de straal zou acti­ve­ren en op het kwets­ba­re net­vlies zou rich­ten. Rust gepaard met het besef van wel­haast god­de­lij­ke macht om iemands ver­de­re leven te bepa­len. Zo ook deze keer.
Nog een­maal dacht hij aan het onwaar­schijn­lij­ke ver­haal van zijn pati­ënt. Over toe­val en lots­be­stem­ming. En over zijn eigen nood­lot. Het onont­koom­ba­re fail­lis­se­ment aan­ge­kon­digd door zijn finan­ci­eel advi­seur. Die dag dat hij even­tjes gevoeld had een win­nend lot te kun­nen kopen. En het ver­ge­ten was.

De blon­de vrouw schrok op toen de pati­ënt in de stoel begon te gillen.

~ ~ ~

Het nood­lot

Het nood­lot buigt zich oover ons leeven
als de dok­ter oover de ooperatietafel.
Met sier­lij­ke zwaai han­teert hij het lanset.
Hij laat uw dar­men gedach­te­loos tus­schen de vin­gers gaan
als mon­ni­ken hun roozenkrans.
Uit lou­ter Hooge Nieuwsgierigheid
maakt hij een klein defekt in de hersenen.
Ach­te­loos strooit hij enke­le bak­teer­i­ën in ons bloed,
die na een paar uur tee­lens de ade­ren ooverbevolken.
(Het lichaam des men­schen is vrucht­baar­der dan zijn geest.)
Eén snee bijzijde
en het lee­ven is gedaan.
En met zoo veele lakens lig­gen wij gebonden.

W.N. Din­ger (?-?)
Over W.N. Din­ger is op inter­net niet veel infor­ma­tie te vin­den. Hij was samen met Gas­ton Burs­sens en Paul van Ostaij­en redac­tie­lid van het tijd­schrift ‘Avon­tuur’, waar­van in 1928 drie afle­ve­rin­gen verschenen.