“Pap.”
…
“Pap!”
“Ja, lieverd?”
“Waarom staan we hier zo lang stil?”
Ik kijk mijn oudste dochter aan voordat ik antwoord geef.
Zolang staan we hier anders nog niet, hoor.”
“Echt wel, kijk maar!” Trots wordt er vanaf de achterbank een K3 horloge voor mijn gezicht gestoken. Het bengelt losjes aan een te smalle pols. “Al 15 minuten.”
Het is zaterdag en we hebben boodschappen gehaald. Luid kwebbelend hadden mijn dochters door de gangpaden gelopen en mij gewezen op allerlei lekkere dingen die volgens hen toch zeker meegenomen moesten worden. Ondanks dat ze niet op het briefje gestaan hadden. “Jullie vergeten wel vaker iets”, had de oudste gezegd. Mijn vrouw was er niet bij, dus die kon ik niet om hulp vragen.
Tijdens het inladen van de volle tassen zag ik in de verte een bekende gestalte. Het was Karin.
Ik bleef gebukt achter de auto staan. Wilde ik haar niet zien? Of dat ze mij niet zag? Nu ik me eenmaal onwillekeurig voor haar had verstopt, durfde ik het niet meer aan om me plotseling te vertonen. Met kloppend hart bleef ik haar vanachter de auto bespieden hoe ze zich door het winkelend publiek bewoog. Een helder licht in een grijze massa.
De afgelopen dagen was het mij nog steeds niet gelukt om contact met haar te krijgen. Sinds ik haar in het ziekenhuis bijna tegen het lijf liep heb ik haar niet meer gezien. Mijn telefoontjes worden niet opgenomen. Op de ingesproken voice mails die ik achterlaat wordt niet gereageerd. Het wordt me met de dag duidelijker dat ze niets meer met te maken wil hebben. Terwijl deze afwijzing me steeds meer naar haar doet verlangen.
Snel was ik achter het stuur gekropen toen ik zag dat ze stil bleef staan en haar blik over het parkeerterrein liet gaan. Had ze me gezien? Herkende ze mijn auto? In ieder geval maakte ze geen aanstalten om mij op te zoeken. Mocht ze me al ontdekt hebben. Ze hing haar tas over de schouder, wierp een muntje in het winkelwagentje en verdween de supermarkt in. Mij achterlatend met mijn gedachten.
En de kinderen, natuurlijk.
“Zullen we een hamburgertje gaan eten?” Het klinkt te vrolijk. Te geforceerd. Alleen de jongste trapt er in. Zet met een hoog stemmetje vrolijk gejuich in.
“Wie was die vrouw?”
“Die vrouw? Welke vrouw?”
“Waar je daarnet zo naar zat te staren.”
“Oh, die. Iemand van vroeger. Van school. Ik had haar weer bij de reünie gezien.”
“Wat is dat? Een re… reju… een rejuunie”, mengt de achterbank zich in het gesprek.
“Waarom verstopte je je dan achter de auto?”
…
Opeens klinkt ze bezorgd. “Pap?”
“Ja, lieverd.”
“Drink je weer?”
“Nee hoor, schat.” Te snel. Te doorzichtig. Vooral met de aankopen zojuist bij de slijterij gedaan als bewijslast achter in de kofferbak. Liegen tegen mijn kinderen. Hoe lang was het geleden dat ik het voor het laatst gedaan had?
“Ga je dan weer op vakantie, pap?”, klinkt het vrolijk vanaf de achterbank. Het hoge stemmetje snijdt als een vleesmes door mijn ziel.
“Wil je me alsjeblieft geen lieverd of schat meer noemen, pap. Daar ben ik nu toch echt te oud voor.” Ze laat wijselijk in het midden of ze me gelooft.
Wanneer ze later aan een tafeltje van hun hamburger menu’s zitten te genieten, ga ik naar het toilet. Op de terugweg loop ik snel even naar de auto. Enkele flinke slokken whiskey brengen me de rust waarnaar ik snak vanaf het moment dat ik Karin zag. Als ik de klep dichtdoe kijk ik door het raam in de hemelsblauwe ogen van mijn oudste dochter. Dezelfde ogen als haar moeder. Diezelfde ogen die me jaren geleden als baken hadden gediend bij een ultieme ontsnappingspoging uit mijn alcoholisch moeras.
Beschaamd sla ik mijn ogen neer en loop terug naar het restaurant. Mijn hoofd vol excuses en uitvluchten. Wat ga ik mijn dochter vertellen? Wat weet ik eigenlijk hoeveel zij heeft meegekregen in al die jaren dat ik er herhaaldelijk niet voor hen kon zijn?
Plots getoeter rechts van me. Een auto op zoek naar een parkeerplaats schept me bijna. Ternauwernood kan ik ‘m ontwijken. Als ik omkijk begint het me te duizelen. De drank is harder gevallen dan ik had verwacht. Gespiegelde ontwenning…
Wankelend hervat ik mijn gang naar het restaurant. Om tegen de eerste de beste voetganger aan te lopen. Ik besef dat mijn gemompelde excuses gewikkeld zijn in een deken van alcohol. Gehaast maak ik mij uit de voeten. Pas bij de ingang van het restaurant durf ik om te kijken. Was het echt Luna waar ik tegen aan liep?
Het moeras begint weer te zuigen en te trekken. Wie kan me deze keer komen redden?
~ ~ ~
Geschreven voor De Reünie
Voor de volledigheid:
Ik is niet Peter.
Hans is Ik.
Fictief is Hans