Lezen jullie ook de bijbel?

Onwil­le­keu­rig tast­te ik in mijn jas­zak. Vond daar het klei­ne boek­je. Had ze dat soms gezien? Stak het ondanks zijn klei­ne omvang toch de kop op? Hoe het ook zij, de vraag was gesteld en hing nog na te tril­len in de over­vol­le klam­me sta-cou­pé. Van­uit mijn nek steeg jeu­ken­de hit­te omhoog. Een aan­zet van zweet­drup­pels in mijn oksels. Ik voel­de me betrapt! Waar kwam dat nou weer vandaan!?

Mijn hyves­vrien­din waar­mee ik van­uit Den Haag onder­weg was naar huis, keek naar de baby in de kin­der­wa­gen. Ze ont­hield zich (wij­se­lijk?) van com­men­taar. Moest ik nu ant­woord geven voor ons bei­den? Ik besloot voor­lo­pig ook maar her­nieuw­de belang­stel­ling aan de dag te leg­gen voor het rus­tig sla­pen­de jon­ge­tje. Dat doet het altijd goed bij trot­se moe­ders. Met iets van jaloe­zie bekeek ik het sere­ne gezicht­je. Toch deden de stel­lig­heid waar­mee de omi­neu­ze vraag eer­der was uit­ge­spro­ken (en onder­tus­sen nog een keer­tje her­haald was) me al mede­lij­den krij­gen met de pas­ge­bo­re­ne. Er had iets van fana­tis­me in door­ge­klon­ken. Ik proef­de een scheu­tje zendingsdrift.

De trein maak­te een abrup­te bewe­ging waar­door de kin­der­wa­gen van zijn plaats dreig­de te rij­den. Rou­ti­neus greep de jon­ge moe­der naar de wagen. Een beves­ti­ging van mijn idee dat ze al vaker met z’n twee­tjes met het open­baar ver­voer onder­weg waren geweest.

Nog steeds had ik geen ant­woord gege­ven. Steels keek ik rond naar de ande­re ver­za­mel­de pas­sa­giers. Wie van hen had de vraag gehoord? Zo te zien nie­mand. Ieder was in eigen gepeins ver­zon­ken. Gela­ten­heid als reac­tie op de onge­plan­de omweg van­we­ge diver­se stremmingen.
Behal­ve bij de vra­gen­stel­ster. Die, zo leek het, niet echt geïn­te­res­seerd meer was in een ant­woord. Hoogst­waar­schijn­lijk had ze ons stil­zwij­gen als een van­zelf­spre­ken­de beves­ti­ging beschouwd. Ze reb­bel­de alweer vro­lijk ver­der over gro­te thema’s als Res­pect, Ouder­dom en Wijs­heid. Ondanks haar jeug­di­ge leef­tijd had ze de wijs­heid in pacht voor wat betreft res­pect. We kon­den er niet veel tegen­in bren­gen. Als we dat al wilden.

Ik besef­te dat het moment voor­bij was. Nu nog ant­woord geven zou alleen maar als zwak­te­bod uit­ge­legd kun­nen wor­den. Beves­ti­gend als een vorm van naar de mond pra­ten. Zwak­jes ont­ken­nend juist als een poging haar te ont­zien. In ieder geval geen reac­tie uit vol­le over­tui­ging. Of uit (on)geloof.

Ik liet het er dus maar bij. Het klei­ne boek­je hield ik ste­vig omklemd, diep in mijn jas­zak. Luis­te­rend naar haar water­val van woor­den begon ik een hekel aan haar te krij­gen. Het was de stel­lig­heid waar­mee. Die strook­te niet met wat ik op de heen­weg had gelezen:

“Ken­mer­kend is dat er nooit alleen maar staat wat er staat. Alles blijft in fei­te ein­de­loos open voor inter­pre­ta­tie. En geen enke­le inter­pre­ta­tie zal ooit afdoen­de of zelfs maar toe­rei­kend kun­nen zijn.”

Een bete­re kwa­li­fi­ca­tie voor ver­der lezen had wat mij betreft niet geschre­ven kun­nen worden.

Toen bleek dat zij, net als ik, woon­ach­tig was in Arn­hem-Zuid, bood ik onmid­del­lijk aan haar een lift te geven. Scheel­de haar een omslach­ti­ge bus­rit van­uit Arn­hem-Cen­traal en mij een opko­mend schuld­ge­voel. Vraag me niet waar­om. Mis­schien om haar als­nog te kun­nen beken­nen dat ik wel dege­lijk in het boek­je aan het lezen was, maar dat dit was van­uit lite­rair oog­punt. Mijn ken­nis weer wat opfris­sen over de groot­se ver­ha­len rond­om het ont­staan van de wereld. Mis­schien als­nog het mul­ti-inter­pre­ta­be­le karak­ter van het boek­je aan­stip­pen. Ont-zendingsdrift?

In Den Bosch zijn we elkaar als­nog kwijt­ge­raakt. Samen met mijn mede­rei­zig­ster luk­te het ons om de aan­slui­ten­de trein naar Zwol­le te halen. Zij moest met haar kind via de lift van het ene naar het ande­re per­ron. Als haar dit al tij­dig gelukt was dan zou ze met geen moge­lijk­heid in de trein geraakt zijn. Die puil­de uit.

In de daar­op vol­gen­de veer­tig minu­ten ver­gat ik haar en ande­re goe­de voor­ne­mens (ik heb één keer gelo­gen, maar heb dat de dag erna weer goed­ge­maakt). Pas toen ik in Arn­hem-Zuid op het per­ron stond om mijn lie­ve hyves­vrien­din uit te zwaai­en (zij had nog enke­le uren te gaan…) moest ik weer aan haar den­ken. In de stro­men­de regen heb ik enke­le minu­ten staan wach­ten tot­dat alle uit­ge­stap­te pas­sa­giers ver­dwe­nen waren. Zij was er niet bij. Op het bord zag ik dat de vol­gen­de trein over 25 minu­ten zou arri­ve­ren. Daar heb ik niet op gewacht. Ten­slot­te ben ik nog lang niet bij het ver­haal van de barm­har­ti­ge samaritaan.

Gene­sis

[1:1–3] In den begin­ne schiep God den hemel en de aar­de. De aar­de nu was woest en ledig, en duis­ter­nis was op den afgrond; en de Geest Gods zweef­de op de wate­ren. En God zei­de: Daar zij licht! en daar werd licht.

The Explo­ra­ti­on of Space

Waar­schijn­lijk wil de ontdekker
alleen de leeg­te. Hoe vreemd dan,
maar niet onbe­grij­pe­lijk zijn blijdschap,
wan­neer de leeg­te zich vult.

Geen tegen­spraak ook. Want hoe verder
hij valt, des te dui­de­lij­ker wordt hem:
geen leeg­te zon­der mijn dwaze
komst hier, geen ruim­te zonder

de scha­du­wen die ik haar maak.

Hans Andreus (1926–1977)
uit: The Explo­ra­ti­on of Spa­ce (1967)

~ ~ ~