“Was dat het ziekenhuis?”
“Ja.”
“Gaat het goed met die mevrouw? Met Luna?”
“Ja hoor. Ze slaapt nu. En dat zou jij ook maar eens moeten gaan doen.”
“OK. Welterusten, Pap.”
“Welterusten, schat.”
Geluidloos komen de tranen opzetten.
~Welterusten, Luna…~
[eerder die avond]
Met onvaste hand schenk ik nog een glas vol. Mijn laatste voor vanavond.
Samen met de drank hebben ook de leugens weer hun intrede in mijn leven gedaan.
Keihard ontkennen. Het pure liegen.
Soms een leugentje om bestwil. Een beetje verdund. Ter verzachting. On the rocks, zeg maar.
Beide, drinken en de waarheid op afstand houden, gaan me met het uur beter af. Oude routines herleven.
Alleen zit ik in de woonkamer. Iedereen ligt al in bed. Allemaal moe van de lange dag in het ziekenhuis. Mijn vrouw heeft nog een tijdje bij me gezeten. Nieuwsgierig naar wie Luna is en wat haar was overkomen. Toen bleek dat ik op beide vragen niet echt uitgebreid antwoord kon geven was ze echter eveneens snel naar boven vertrokken.
Zelf ben ik ook doodop, echter de slaap wil maar niet komen. Er raast een storm door mijn hoofd die vooralsnog niet lijkt te gaan liggen. Alle vandaag opgedane indrukken waaien als ongrijpbare herfstbladeren door elkaar heen. Geen orde. Alleen maar chaos.
Dan mezelf maar verdoven. Ik wil gewoon rust.
Ik vul mijn bijna lege glas aan tot halfvol. Optimistisch zullen we blijven. Zie dat de fles nu zo goed als leeg is. Zonde. Maak ‘m helemaal leeg met twee flinke slokken. Zoals gezegd, het gaat me steeds beter af. Met een zwierig gebaar zet ik de fles op de grond maar schat de afstand ietwat verkeerd in. Te vroeg laat ik ‘m los. De val wordt gebroken door mijn schoenen die naast de stoel staan. Ratelend rolt ze nog een stukje over de houten vloer. Die raap ik straks wel op.
Luna.
Wat weet ik nou eigenlijk van haar?
Ja, we hebben samen op de middelbare school gezeten. En ja, ze had wat met Paul. Maar verder? Hoe hard ik ook mijn best doe, ik zie niets. Ik herinner me niets. Ze is weg. Luna’s gone…
De alcohol begint zijn werk te doen. Misschien wel iets te grondig.
Met alle macht probeer ik te herinneren. Uiterste concentratie. Sluit zelfs mijn ogen om niet afgeleid te worden. Complete duisternis. Leegte. Of toch niet helemaal. Daar doemt iets op.
Een sms!
Een sms?
Half duizelig sta ik op uit de stoel om mijn telefoon van de keukentafel te pakken. Schop onderwijl een fles (wat doet die op de grond?) per ongeluk onder de kast. Na enkele mislukte pogingen lukt het me de Inbox te openen. Blader vervolgens naar het berichtje van Karin:
-Praten?
Zeg jij maar waar en wanneer.
Karin-
Dan naar Concepten:
-Maandag?
Gejaagd typ ik er achteraan:
Of ble me anders ven.
hans-
En druk op Verzenden.
Ik laat me weer in de stoel zakken.
Leg de telefoon op het bijzettafeltje. Reik naar mijn glas.
De telefoon rinkelt bijna op hetzelfde moment. Vlug neem ik nog een teug voordat ik opneem.
“Ha Karin, met Hans. Dat is snel.” Stamel ik.
“Sorry?” Zegt een damesstem.
“Dat is snel. Na mijn smsje.” Voordat het kwartje valt. “Ik heb ‘t…” Tok. Kwartje. “Euh, is dit niet Karin?”
“Nee. U spreekt met het ziekenhuis. Met de dienstdoende nachtzuster. Ik spreek toch met de heer H. Kusters?”
“Ja.” Indalend besef. Beginnende ontnuchtering. Alweer.
“Goed. Ik heb hier de formulieren voor me van de patiënt die vandaag door…”
“Luna?” Onderbreek ik haar. “Is alles goed met haar?”
“Nou nee, sorry. Ik heb erg triest nieuws voor u. Het spijt me te moeten vertellen dat de patiënt zojuist in haar slaap is komen te overlijden. Mijn oprechte condoleances.”
…
“We zijn op zoek naar haar naaste familie, en omdat u op het formulier vermeld stond dachten we…”
Enkele minuten later sta ik nog steeds met de telefoon in mijn hand. Morgen zal ik bij het ziekenhuis langsgaan om nog wat formaliteiten af te handelen. Kijken of ik ergens mee kan helpen.
Ik hoor iemand de trap afkomen. Mijn oudste dochter.
“Was dat het ziekenhuis?”
~ ~ ~
Geschreven voor De Reünie
Voor de volledigheid:
Ik is niet Peter.
Hans is Ik.
Fictief is Hans.
~ ~ ~