Zondag, 10 januari 2010

Dis­lo­ca­ted

Zal ik ooit over mijn erg­ste nacht­mer­ries dur­ven schrij­ven?
Niet nu.

Sneeuw­vlok­ken dwar­re­len naar bene­den. Op mijn uit­ge­sto­ken tong pro­beer ik ze te vangen.

In de vij­ver hap­pen de vis­sen naar de vlok­jes net voor­dat ze het water raken. Ze sto­ten wolk­jes uit die weer omhoog stij­gen. Tegen de sneeuw­stroom in. Over de schut­ting naar de buren. Daar is de buur­man met zijn ket­ting­zaag bezig. Met een fer­me ruk aan de start­ka­bel weet hij het appa­raat aan de praat te krij­gen. Ron­kend en rokend komt het tot leven. Om dood en ver­derf onder de opge­sta­pel­de boom­stam­men te zaai­en. Wan­neer het zaag­blad zich uit­ge­hon­gerd in de eer­ste stam graaft over­stijgt het gegil dat van de razen­de benzinemotor.

Dan schrik ik wak­ker.
Altijd die eer­ste momen­ten van des­o­ri­ën­ta­tie. Ogen die moe­ten wen­nen aan de don­ker­te. Voor­dat ze ver­trouw­de vor­men ontwaren.

Ik lig op mijn rech­ter­zij. Zal me dus moe­ten omdraai­en om de wek­ker­ra­dio te kun­nen zien op het nacht­kast­je. Wat niet lukt. Het is weer eens zover. De laat­ste weken over­komt me dit steeds vaker. De fysie­ke onmacht om te kun­nen draai­en. Als­of mijn schou­der uit de kom is en ik geen kracht kan zet­ten. Durf te zet­ten. Omdat ik nog niet geheel terug­ge­keerd ben uit dro­men­land en de illu­sie ster­ker is dan de realiteit.

De bes­te reme­die is blij­ven lig­gen tot­dat het gevoel weg­trekt. En het dan opnieuw pro­be­ren. Las­tig, maar ik ben er onder­tus­sen aan gewend geraakt.

In het don­ker over­denk ik hoe ook deze keer weer de gelui­den van bui­ten net­jes een plaats heb­ben gekre­gen in mijn droom. De buur­man is er van­daag vroeg bij met het zagen van zijn haard­hout. Hoe laat zou het zijn? Ik weet zeker dat het alarm nog niet is afgegaan.

Nog­maals pro­beer ik me om te draai­en. Een sner­pen­de pijn­scheut schiet van­uit mijn schou­der­blad in mijn ach­ter­hoofd. Het is onver­wacht en geheel niet in lijn met eer­de­re erva­rin­gen. Ik kan een schreeuw van pijn niet onderdrukken.

Het geluid van de ket­ting­zaag houdt aan. Lijkt eer­der van een ver­die­ping onder mij te komen dan van bui­ten. Naast mij is het bed leeg. De dekens zijn niet terug­ge­sla­gen. Als­of er nie­mand in gesla­pen heeft, ter­wijl we de vori­ge avond geza­men­lijk in slaap geval­len zijn.

De gelui­den. Iets klopt er niet.

Het gegil van de boom­stam­men! Dat is nog steeds te horen. Niet van bui­ten. Ergens van­uit het huis stijgt door­drin­gend gekrijs door tot de slaap­ka­mer op zolder.

Wan­ho­pig pro­beer ik me nu te ver­plaat­sen. Niet zozeer meer om te zien hoe laat het is, maar om uit te vin­den wat er aan de hand is. Deze nieu­we pogin­gen om te draai­en zijn nog pijn­lij­ker dan de vori­ge. Hij­gend blijf ik lig­gen. Ben even bang dat ik het bewust­zijn verlies.

Het vol­gen­de moment is alles stil in huis. Door mijn betraan­de ogen pro­beer ik opnieuw de kamer in mij op te nemen. De gedach­te dat ik alles gedroomd heb en nu ein­de­lijk kan omdraai­en wordt bruut ver­stoord als zwa­re voet­stap­pen op de trap weer­klin­ken. In paniek draai ik me abrupt om. Een knap­pend geluid weer­klinkt wan­neer mijn schou­der uit de kom gerukt wordt. Als­of een dor­re tak wordt los­ge­bro­ken van een stam. Ik gil het uit van de pijn.

Bui­ten de slaap­ka­mer­deur wordt een ket­ting­zaag gestart.

Met mijn nog goe­de arm veeg ik de tra­nen uit mijn ogen. Maar ook dan kan ik de wek­ker­ra­dio ner­gens vin­den. De ramen zit­ten niet op hun gebrui­ke­lij­ke plaats. Sowie­so lijkt deze kamer in niets op onze slaapkamer.

De deur gaat open. Bescher­mend sla ik mijn arm voor mijn ogen tegen het scher­pe licht wat bin­nen valt.

Waar ben ik?, is een laat­ste gedach­te voor­dat het zaag­blad zich uit­ge­hon­gerd in mijn lijf graaft.