Euforisch doorbreek je het wateroppervlak. Gulzig happend naar adem om onmiddellijk in verstikkend geproest te geraken. Weg bevrijdend gevoel. Wanhopig probeer je het hoofd boven water te houden. Je merkt dat je aan het eind van je krachten bent geraakt. Het zal slechts een kwestie van tijd zijn.
Met welhaast bovenmenselijke inspanning was het je gelukt de neerwaartse tocht om te zetten in een vlucht naar boven. De verraderlijke stilte en het rustgevende zwart hadden je in slaap gewiegd. In foetushouding en met je armen om de knieën geslagen zakte je langzaam naar beneden. Dit was zoveel beter. Voelde zoveel relaxter dan de onmacht bij alle hectiek buiten dit veilig omhulsel. Hier wilde je nooit meer vandaan. Waarom zou je?
Toch blijft het wringen en wroeten in je hoofd. Het is nog te vroeg. Je bent nog niet klaar daarboven. Met gespreide armen klapwiek je je weg terug. Als je maar niet te laat bent.
Op de oever staan omstanders te kijken naar je gespartel. Waarom helpt er niemand? Vertwijfeld steek je een hand uit. Gaat opnieuw kopje onder. Dan zie je hoe iemand zich uit de groep losmaakt en het water inspringt. Eindelijk. Redding.
“Pap?”
”…”
“Tot ziens. Ik zal je missen.”
”…”
“Het is beter zo.”
Ik focus op het gezicht van mijn oudste dochter. Ze staat over mij heen gebogen. Haar ogen zijn vochtig. Ik wil me opdrukken om haar te omarmen. Maar dat lukt niet. Roerloos blijf ik liggen. Als ze langzaam achteruit loopt zie ik meer mensen in de kamer staan. Een paar herken ik, waaronder mijn vrouw. Ze kijkt me aan. Heeft een hand voor haar mond geslagen. Met de andere hand houdt ze mijn jongste dochter vast.
Het lukt me mijn hoofd een beetje op te tillen. Ik kijk over mijn vastgesnoerde lichaam richting mijn voeten. Daar staat een breedgeschouderde ambulancebroeder achter de brancard. Ik vermoed een zelfde persoon achter mijn hoofd.
Wat is er mis gegaan?
Natuurlijk. Het drinken was almaar erger geworden. De laatste dagen. Weken? Welke dag was het vandaag? Straks eens even vragen. Maar om me daarom vast te binden!
“Maak me onmiddellijk los!,” schreeuw ik.
En ook:
“Wat is hier aan de hand?”
“Waarom krijg ik geen antwoord?“
En nog veel meer.
Mijn vrouw bespreekt iets met mijn twee dochters. De jongste kijkt vanuit haar ooghoeken naar mij. Zwaait met haar knuffel naar me. Ik zwaai terug. Oh nee, dat kan niet.
“Kom eens even hier bij mij,” roep ik dan maar. Al heb ik me er ondertussen bij neergelegd dat niemand me kan horen.
Ik lig hier dan wel, maar doe voorlopig niet meer mee.
Uitgerangeerd, nadat ik weer op het verkeerde spoor ben geraakt. Mezelf een delirium gedronken. Zoveel is me wel duidelijk geworden. Gevangen in een helder moment tijdens dagendurend aanhoudende dronkenschap besef ik dat me een opname staat te wachten. Het eindpunt van mijn geforceerde ontsnapping naar daar waar ik geen verantwoordelijkheid meer hoef te nemen is aanstaande.
De reünie was het slechtste wat me ooit kon overkomen. Alleen voor Karin ben ik gegaan. Alleen door Karin is mijn moeizaam opgebouwde veilige wereldje compleet ingestort. Jaren van zorgvuldig bouwen en timmeren aan een nieuwe façade binnen enkele seconden teniet gedaan. Ik ging als een volwassen man, maar keerde terug naar huis als die onzekere jongen waarvan ik dacht dat hij niet meer bestond. Niet mijn eerste vergissing. De volgende was opvallend snel gemaakt. En smaakte naar meer. Daarna was het niet meer te stoppen.
Ik kijk nog eens de kamer rond. Het is te laat. Te diep gezonken ben ik om nog iets te kunnen redden.
Mijn dochtertjes worden naar boven gestuurd. Tijd dat ik ook ga vertrekken. De brancard stijgt op. Een halve broeder aan het voeteneind grijnst naar mij. Als ik mijn hoofd iets naar achter buig kijk ik recht in het gezicht van de andere broederhelft. In slow-motion zweven we door de kamer en de hal. De hand van mijn vrouw rust op mijn borst. Ook zij doet slechts voor de helft mee. Het plafond is wit. Er komen woorden uit de mond van de vrouw. Hele kleine lieve woordjes. Geluidloos vallen ze op mijn gezicht. Ze ruiken naar de lente. Ik glimlach naar haar. Het plafond houdt er mee op. Witte wolken en zwarte vogels. Raven? Buren? Staan toe te kijken. Dat deuntje begint weer in mijn hoofd. Kan het uitgezet worden? Hoe kan ik zo nu in slaap geraken? God, wat ben ik moe.
De persoon zwemt met grote slagen naar je toe. Je redder, denk je hoopvol. Tegen beter weten in.
Op de oever begint men te lachen.
Er wordt een arm naar je uitgestoken. Een hand op je hoofd gelegd. Verwondering. Dat was niet de bedoeling. De druk neemt toe. Water stroomt in je opengesperde mond. In je neusgaten. In je oren.
Verzetten heeft geen zin. Je laat je gewillig meevoeren. Een laatste blik op de omstanders, voordat het water zich boven je sluit.
Het is beter zo.
~ ~ ~
Geschreven voor De Reünie
Voor de volledigheid:
Ik is niet Peter.
Hans is Ik.
Fictief is Hans.