Wen d’r maar aan…

GW: …
EL: …
GW: …
EL: “Thee?”
GW: “Dat laf­fe spul drink ik niet.”
EL: “Jam­mer.”

GW: “Waar­om had je me nou niets ver­teld?”
EL: “Wat had ik moe­ten ver­tel­len?”
GW: “Van die ver­oor­de­ling bij­voor­beeld?”
EL: “Maar dat was toch bin­nen de krijgs­macht?”
GW: “En die aan­gif­tes dan?”
EL: “Dat heb ik toch al gezegd!? Over­trok­ken gedoe rond­om wat hon­den­poep.”
GW: “Over­trok­ken gedoe?”
EL: “Ja.”
GW: …
EL:  “Mis­schien toch een kop­je thee?”
GW: “Nee.”

GW: “Wat moe­ten we nu aan met die hele situ­a­tie?”
EL: “Wel­ke situ­a­tie?”
GW: “Hou je nu maar niet van de dom­me, je weet goed wat ik bedoel.”
EL: “Nee hoor, dat weet ik niet.”
GW: …

EL: …
GW: “Het lief­ste zou ik zien dat je de par­tij ver­laat en je zetel beschik­baar stelt.”
EL: “Ik zou niet weten waar­om. Het bevalt me goed in die Twee­de Kamer.”
GW: …
EL: “Lek­ker een beet­je op die bank­jes rof­fe­len als we weer een over­win­ning bin­nen­ha­len. Ein­de­lijk de kans om die, hoe noem je het ook alweer? Link­se kerk? Ja, link­se kerk, dat is het. Heer­lijk om die link­se kerk alle wind uit de zei­len te halen. Vleu­gel­lam te maken. En wel zo frus­te­rend voor hen dat één zetel daar­toe slechts het ver­schil maakt.”
GW: …
EL: “Eigen­lijk wel een heel belang­rij­ke zetel, als je het zo bekijkt.”
GW: …
EL: “Kan ik echt niet wat thee voor je inschen­ken?”
GW: “NEE!”

GW: …
EL: “Ik zou natuur­lijk wel graag zien dat je je macht laten gel­den bij je vriend­jes in het kabi­net.”
GW: …
EL: “Mijn naam is de laat­ste dagen flink door het slijk gehaald, en dat ga jij nu voor me recht­zet­ten.”
GW: …
EL: “En ik heb ook nog wat hulp nodig van je goe­de con­fra­ter mees­ter Bram Mos­z­ko­wicz.”
GW: …???…
EL: “Ik bedoel, als men nu bezig is om spij­kers op laag water te zoe­ken in een poging onze mooie par­tij in dis­kre­diet te bren­gen, dan is het beter dat Bram­me­tje nog wat ande­re akke­fiet­jes van mij wat nader bekijkt.”
GW: “Wat? Hoe­zo?”
EL: “Oh, niets bij­zon­ders hoor. Maar als ze nu al zo moei­lijk doen over die klei­nig­heid­jes, dan kun­nen we beter op zeker spe­len. Daar moet jij toch ach­ter kun­nen staan? Daar heb jij toch geen moei­te mee? Een beet­je steun geven om je doel te berei­ken? Toch?”

GW: …
EL: “Nou, hoe smaakt het?”
GW: …
EL: “Wen d’r maar aan…”