20110220 — zondag

Ik heb geen idee wat het is

Het krie­belt in mijn hoofd. En het maakt ook een beet­je geluid. Zo’n onde­fi­ni­eer­baar hoog toon­tje wat je alleen hoort als je bezig bent. In bewe­ging. Doen­de met zaken. Dan hoor je iets. Ergens. In het begin heb je het niet in de gaten. Soms sla je wat van je af als­of er een las­ti­ge mug rond je hoofd zoemt. Tot­dat je beseft dat het geluid er nog steeds is. Niet weg­gaat. Je staakt waar­mee je bezig bent. Blijft dood­stil staan. Niets. Niets te zien. Niets te horen. Net als je jezelf weer in bewe­ging zet hoor je het toch weer. Dus bevries je onmid­del­lijk in je handeling.

Dood­se stil­te. Maar je geeft niet op. Je stopt zelfs met adem­ha­len. En heel lang­zaam ont­stijgt boven het nor­ma­le sui­zen in je hoofd die aan­hou­dend hoge toon. Opge­lucht haal je adem. Je bent niet gek. Het geluid was er wel dege­lijk. Nu nog zien te ach­ter­ha­len waar­van­daan het komt. Links en recht draai je om je as. De oren gespitst in alle wind­rich­tin­gen om de bron te her­lei­den. Met wei­nig resul­taat. De bron blijkt bin­nen­in jezelf te zit­ten. Ergens in de uit­hoe­ken van je sche­del waar het zacht brom­mend meer aan­dacht opeist. Dat gevoel dus.

Ik heb het leren her­ken­nen als de con­tou­ren van een nieu­we inge­ving. Een nieuw idee. Het is er al, maar tege­lij­ker­tijd is er nog hele­maal niets. Mocht er iemand bin­nen­ko­men of word ik afge­leid door zaken die ik niet kan uit­stel­len dan bestaat de kans dat wat er ooit had kun­nen zijn weg­glipt. Ik moet de tijd nemen en me ont­van­ke­lijk opstel­len voor­dat het iets kan wor­den tus­sen ons. Lukt me dat dan gaat de rest van­zelf. Gaan­de­weg vult mijn hoofd zich met flar­den tekst. Mooie zins­wen­din­gen. Krach­ti­ge sta­te­ments. Poë­ti­sche dicht­re­gels. Ze dwar­re­len in mijn bele­ving vol­ko­men wil­le­keu­rig door mijn hoofd. Ik mis nog de samen­hang. De volg­or­de. Ik heb nog geen idee wat het is, maar één ding weet ik zeker: het zou wel eens een vol­gend blog kun­nen worden.

Ik heb geen idee wat het is

maar het is voor­al het licht dat we niet zien, dat nog
onder­weg is naar wat we zul­len zijn, of zelfs nog niet.

Het is de lucht die ons vlees nog niet heeft omhelsd,
de adem die nu nog in de bomen broedt.

Het is de stap die nog bang in dit been ver­bor­gen gaat,
niet weet waar­om, laat staan waarheen.

Het is de mond die nog nie­mand heeft geopend,
de zin die nog niet werd geproefd, omdat het nooit

het woord is, maar tel­kens weer
waar het nog niet omheen past.

Stijn Vran­ken (1974)
uit: Wees gerust, maar niet hier (2011)