In een periode dat de straten in ons dorp geleidelijk werden voorzien van trottoirs, haastte ik me op de vrijdagmiddag altijd meteen naar huis nadat de schoolbel voor het laatst die week had geklonken. Mijn moeder wist dat ik er aan kwam en had het warme avondeten al klaar staan. Ik schrokte gehaast alles naar binnen om vervolgens voor het huis plaats te nemen op zo’n nieuwerwetse stoeprand.
Het wachten was nu op de schillenboer die elk moment met paard en wagen zou arriveren. Door jarenlange gewenning kon het paard de gehele route zonder verdere begeleiding uit zichzelf afleggen, maar ik werd opgetild en op de bok gezet waar ik de teugels ter hand nam. Ik was zeven en zielsgelukkig.
~ ~ ~