“Jezus Christus Crimineel! Wat ben jij een sukkel, zeg!
Echt, ik zweer het je!”
“Godverklote, wat moet ik nu met die arm?
Kunnen we weer opnieuw beginnen.
Alsof ik niets anders te doen heb.
Jezus!”
“Heb je nog geluk dat je een andere arm hebt.
Stel voor dat het je pik was geweest.”
“Ja, ja, ik weet het. Slecht voorbeeld.
Maak me nou niet kwader dan ik al ben. Please!”
Uiteindelijk was het me dan toch gelukt om alles opgenomen te krijgen zonder dat ikzelf pontificaal in beeld liep. Wat een hels karwei, filmen. Laat staan dat monteren achteraf. Maar met het eindresultaat kon ik wel leven. Ik wel.
Nu was het zaak om het op de geheugenkaart te zetten en deze dan strategisch achter te laten in de bibliotheek. Kijken of er gehapt zou worden. En afwachten wat haar reactie zou gaan zijn. Hier zou mijn mensenkennis getest worden.
Eerlijkheidshalve moet ik bekennen toch wel nerveus te zijn.
Een gevoel dat ik niet direct had toen mijn blik enkele maanden eerder op het volgende krantenbericht was gevallen:
Ik las zelfs nog wat verder voordat de naam van de boetiek een belletje deed rinkelen. Eerst zachtjes, toen luider en luider. Hels kabaal in mijn hersenpan.
‘Wat nou ‘Mijn man zit je op de hielen.’?
Er zit me helemaal niemand op de hielen! Ze weten gewoonweg niet waar ze het moeten zoeken. De eikels. Ze tasten in het duister. Hoe zouden ze mij, de random killer, ooit kunnen vinden!?’
Woedend was ik.
Totdat het besef doordrong dat indien het bericht inderdaad tot mij gericht zou zijn, er wel degelijk sprake was dat iemand me op het spoor was. Verbijsterd bleef ik naar het bericht staren.
In de volgende weken droeg ik het bericht overal met me mee. Geregeld nam ik het tevoorschijn en probeerde verschillende scenarios te toetsen op waarschijnlijkheid. Was het een valstrik? Een toevalstreffer? Had het niets met mij te maken?
Het was in die periode dat ik een toevallige voorbijganger tijdens een van mijn nachtelijke omzwervingen midden op een verlaten winkelstraat neergestoken heb. Random, dat zeker. Ook wel Kill and Rush. Maar toch geheel tegen mijn principes in. Be Prepared was ik echt niet.
Ik besefte dat ik actie moest gaan ondernemen. Iets doen was beter dan niets doen.
‘Zoek me op!!’
Was makkelijker dan ik had gedacht. Via krantenverslagen en internet kon ik binnen de kortste keren lokaliseren wie de onderzoeksleider was in enkele van de moordzaken die men had samengebracht als zijnde het bewijs dat er een seriemoordenaar bezig was. Een fluitje van een cent om zijn liefje te identificeren. Zijn Sofietje.
De volgende fase nam wat meer tijd in beslag. Zorgvuldig ging ik de gangen na van deze Sofie. Wat ze zoal deed de hele dag. Wie ze ontmoette. Waar ze werkte. Wat haar hobby’s waren. De vele bezoekjes die ze bracht aan de bibliotheek. De boeken die ze las. Die ik zelf ook ging lezen.
En langzaam begon zich een plan te vormen.
De eerste kruimels die ik achterliet waren verstopt in voor de hand liggende titels. Misdaadverhalen over seriemoordenaars en –verkrachters. De boodschappen waren nietszeggend voor ieder ander, maar ik wist dat indien Sofie er op zou stuiten, ze onmiddellijk door zou hebben dat ze van mij afkomstig waren.
Al na enkele dagen had ze gehapt en gereageerd. Een nieuw bericht verscheen in de krant.
Nog steeds wist ik niet met zekerheid of het geen valstrik zou kunnen zijn. Maar dat zou mijn plan afdoende gaan bewijzen. En het zou me nog meer brengen. Het dodelijke bewijs dat ik een partner in crime had gevonden. Of althans iemand die me niet zou aangeven. Me zou adoreren en bijstaan. Misschien wel begrijpen.
Nieuwe kruimels werden gestrooid. Deze keer tussen de secundaire literatuur met case studies over zogenaamde serial killer groupies. Fascinerende gevallen die ik ademloos had verslonden. Nooit eerder had ik een idee gehad van de seksuele aantrekkingskracht die uitging van mijn niet alledaagse hobby. Als Sofie was wat ik dacht wat ze was, dan stond ze hierin niet alleen.
Elke volgende dag haastte ik me de krant door te bladeren naar een levensteken van haar. Op zoek naar het bevrijdende bericht dat ik goed zat. Een week later was het raak. Ik had mijn eigen Victoria Redstall gevonden!
Nu kon ik eindelijk het aas uitgooien waarmee ik de vis zou vangen en binnenhalen. Met kloppend hart verstopte ik het geheugenkaartje. Hopelijk zou ze niet te lang wachten met reageren. Haar neef was er al redelijk slecht aan toe.
“Ha! Hier zullen we een bericht van je lievelingsnichtje hebben.
Eens kijken wat ze schrijft.”
“Zo, lief nichtje heb jij. Daar zul je blij mee zijn.”
“Wacht, ik zal het je zelf laten lezen.”
“Oh, nee. Dat gaat natuurlijk niet meer.
Ik zal het je voorlezen.
Eerst even je ore…, euh die gaatjes vrijmaken.”