The Fat Years — Chan Koonchung

Begin 1989 werk­te ik als logis­tiek mede­wer­ker voor Phi­lips. Dat kan ik me nog goed her­in­ne­ren. Later dat jaar zou ik Geschie­de­nis gaan stu­de­ren aan de Uni­ver­si­teit van Utrecht. Ik had name­lijk de knoop door­ge­hakt en beslo­ten een vast dienst­ver­band op te zeg­gen dat in 1986 begon­nen was. Wat ik me ook goed herinner.

Die eer­ste dag waar­op ik samen met een twee ande­re nieu­we collega’s onder de hoe­de werd geno­men door oude rot­ten in het logis­tie­ke vak staat me nog steeds bij. Al na een hal­ve dag zaten we uit­ge­put door wat we nu ‘Infor­ma­ti­on Over­load’ zou­den noe­men, elkaar aan te kij­ken in de kan­ti­ne boven onze gesmeer­de boter­ham­men. Het was pas maan­dag. Nog in dezelf­de week wer­den we elk toe­ge­deeld aan een ande­re afde­ling. Maar we ble­ven elkaar trouw in de mid­dag­pau­ze opzoeken.

Zo ook in 1989 toen de eer­ste van ons drie­tal al zijn ont­slag had inge­diend en met zijn laat­ste werk­da­gen bezig was voor­dat hij bij een ande­re werk­ge­ver zou begin­nen. Ook dat staat me nog hel­der voor de geest. Het had mij aan het twij­fe­len gebracht of ik toch niet beter bij Phi­lips kon blij­ven, want wan­neer ik nu ook nog mijn ont­slag zou indie­nen… dat zou mis­schien teveel van het goe­de zijn voor mijn lei­ding­ge­ven­de. Ik dacht nog onmis­baar te zijn en loy­a­li­teits­ge­voel was er thuis met de pap­le­pel ingebracht.

Uit­ein­de­lijk nam ik toch de beslis­sing om Phi­lips vaar­wel te zeg­gen en als­nog een ver­volg te geven aan mijn VWO opleiding.

We zaten dus elke mid­dag in de kan­ti­ne en bespra­ken daar van alles wat ons maar de moei­te waard leek. Het mooie was dat we alle­drie heel ver­schil­lend waren en we het zel­den of nooit gelij­ker­tijd eens waren over de onder­wer­pen die voor­bij kwa­men. Niet dat we ruzie maak­ten of hef­ti­ge dis­cus­sies voer­den. Het was eer­der dat veel­al twee van ons op één lijn zaten en de der­de een afwij­ken­de mening had. En dat was dat. Weder­zijds res­pect voor elkaars stand­pun­ten was vol­doen­de om zin­ni­ge gesprek­ken te kun­nen voeren.

In die laat­ste maand dat we gedrie­ën bij Phi­lips werk­ten was er ech­ter een gebeur­te­nis wel­ke ons op een bij­zon­de­re manier raak­te en waar we veel over gespro­ken heb­ben. Het waren de aan­hou­den­de pro­tes­ten op het Tia­na­n­men Plein en hoe die uit­ein­de­lijk bloe­dig wer­den neer­ge­sla­gen door de Chi­ne­se over­heid. De spaar­za­me beel­den die we op tv te zien kre­gen (het was in de tijd voor­dat we mas­saal onli­ne waren om bij­na real­ti­me het een en ander te kun­nen vol­gen) kan ik nog zon­der moei­te oproe­pen. Ik zal ze nooit ver­ge­ten, denk alleen maar aan dat ico­ni­sche beeld van de een­za­me man die held­haf­tig voor de opruk­ken­de tanks staat. Zie je hem nu ook weer voor je?

Een bepa­len­de rol waar­om wij deze, voor velen toch wel ver-van-het-bed-gebeur­te­nis, elke mid­dag nauw­ge­zet bespra­ken zal zijn geweest dat één van ons drie­ën kind was van Chi­ne­se ouders. Zelf in Neder­land gebo­ren maar met broers en zus­sen die in Chi­na gebo­ren waren, en met nog veel fami­lie woon­ach­tig daar­gin­der, had zij vaak infor­ma­tie die de tv of krant nog niet gehaald had. En had­den wij het gevoel dich­ter bij het nieuws te staan. Het sterk­te mij in de over­tui­ging dat Geschie­de­nis een juis­te keu­ze was, want ik wil­de veel meer weten van het ont­staan van deze opstand.

Door omstan­dig­he­den kon ik mijn stu­die niet afma­ken. Na afloop van het der­de jaar (alle stu­die­pun­ten tot dan toe moei­te­loos gehaald) had ik het geluk dat Phi­lips voor mij opnieuw een baan beschik­baar had, en daar maak­te ik gre­tig gebruik van. Ik zie mezelf zo weer naar bin­nen lopen om mijn oud-collega’s de hand te schudden.

In 2003 mocht ik voor Phi­lips een eer­ste keer naar Chi­na. De zaken­reis ging naar Shang­hai. Een vol­le week lang ver­moei­en­de ver­ga­de­rin­gen met geluk­kig het week­end voor­af om iets van de stad en omge­ving te zien. Ik hoef de foto’s niet voor de dag te halen om nu weer opnieuw te erva­ren hoe Shang­hai mij over­rom­pel­de. Het was of ik de stad om me heen kon voe­len groei­en. Als­of de gebou­wen uit de grond scho­ten als onkruid. Je kon het horen. En Shang­hai scheen niet de eni­ge stad in Chi­na te zijn die op deze over­wel­di­gen­de manier opschoot in de vaart der vol­ke­ren. Alles wat je las of hoor­de ging in op die spec­ta­cu­lai­re groei die Chi­na door­maak­te. Dezelf­de erva­ring had ik enke­le jaren later bij een twee­de bezoek in 2008, deze keer aan Beij­ing en Nanjing.

Waar ik bij mijn twee bezoe­ken mee wor­stel­de, en ook in de omgang met onze Chi­ne­se collega’s wan­neer we elkaar trof­fen in work­shops in Neder­land of in de Ver­e­nig­de Sta­ten, was de vraag of het ver­stan­dig was om over de gebeur­te­nis­sen in 1989 te spre­ken. Toen ik in 2008 zelf rond­liep op het Tia­na­n­men Plein had ik als toe­rist met maar een mini­mum aan his­to­ri­sche baga­ge voor wat betreft het Chi­ne­se ver­le­den toch het idee op een bela­den plek te zijn. Dit zag ik niet terug bij de mees­te Chi­ne­zen om me heen. Ze zou­den het toch niet ver­ge­ten zijn? Eer­der mis­schien diep weg­ge­stopt omdat het onbe­spreek­baar zou zijn. Een taboe.

Aan dit alles moest ik den­ken toen ik afge­lo­pen week­end de vol­gen­de pas­sa­ge las in het boek The Fat Years door Chan Koon­ch­un:

In the last twen­ty years, Chi­ne­se offi­ci­al dis­cour­se has hard­ly ever men­ti­o­ned the events of 1989, as though not men­ti­o­ning them would make them dis­ap­pear from his­to­ry. In order to avoid trou­ble, popu­lar dis­cour­se also avoi­ded dis­cus­sing the enti­re year of 1989. Even when recalling events of the 1980s, dis­cus­si­ons always ended with the end of 1988. So eve­ry­bo­dy joked that in Chi­na 1988 was imme­di­a­te­ly fol­lo­wed by 1990. One year was not to be men­ti­o­ned. Had it dis­ap­pe­a­red? For some peo­p­le that year was an inde­li­ble memo­ry. It was just like the tit­le of a book com­me­mo­ra­ting the 4 June 1989 Tia­na­n­men Mas­sa­cre by the Hong Kong Jour­na­lists’ Asso­ci­a­ti­on: The Peo­p­le Will Never For­get. But will the peo­p­le real­ly never for­get? [p.238–239, The Fat Years, Chan Koonchun]

Aan het woord is He Dongs­heng, een hoge rege­rings­func­ti­o­na­ris die is ont­voerd door een groep­je samen­zweer­ders die elkaar min of meer bij toe­val heb­ben ont­moet. Cen­tra­le spil is ‘Old Chen’ een Tai­wa­ne­se schrij­ver met een wri­ters’ blok die zich in Chi­na heeft geves­tigd. Het ver­haal speelt zich af ergens in 2013 en geeft een beeld van een vreed­za­me Chi­ne­se samen­le­ving waar gaan­de­weg de eco­no­mi­sche voor­spoed voor een steeds hoge­re levens­stan­daard heeft gezorgd. Het lijkt of de gehe­le bevol­king in een geluk­za­li­ge staat van tevre­den­heid ver­keert met deze stand van zaken. Ter­wijl de rest van de wereld weg­ge­zakt is in een almaar aan­hou­den­de cri­sis waar fail­lis­se­men­ten en mas­sa­le werk­loos­heid aan de orde van de dag zijn.

De roman begint wan­neer Old Chen bij toe­val een oude ken­nis ont­moet die hem vraagt of hij zich de gebeur­te­nis­sen kan her­in­ne­ren die gepaard gin­gen met deze plot­se­lin­ge eco­no­mi­sche voor­spoed van Chi­na, wel­ke samen­viel met de neer­gang van o.a. de Ver­e­nig­de Sta­ten. In het geheu­gen van Old Chen ging dat van de ene op de ande­re dag, ter­wijl die oude ken­nis hem ver­ze­kerd dat er een maand van hevi­ge onlus­ten mee gepaard is gegaan. Niet veel later zorgt een twee­de ont­moe­ting, met een oude vlam dit­maal, opnieuw ervoor dat er twij­fels gezaaid wor­den of alles wel klopt met zijn eigen bele­ving van de wer­ke­lijk­heid. Er schijnt een klei­ne groep men­sen te zijn die door een niet nader ver­klaar­de samen­loop van omstan­dig­he­den in staat is om zich flar­den te her­in­ne­ren van een peri­o­de die offi­ci­eel niet bestaan heeft. Of die zich nie­mand meer kan of wil her­in­ne­ren. Ieder­een leeft in het heden, waar de Chi­ne­se over­heid ruim­te heeft gescha­pen voor de bur­gers om aan de eigen mate­ri­ë­le wel­vaart te wer­ken en er bij­voor­beeld geen repres­sie is tegen groei­en­de reli­gi­eu­ze groe­pe­rin­gen. Heeft men de teu­gels laten vie­ren of is hier spra­ke van een gro­ter plan?

De eer­ste twee­hon­derd blad­zij­den van het boek laten zien hoe Old Chen aan het den­ken wordt gezet over wat zijn oude vrien­den hem pro­be­ren te ver­tel­len. Deze vrien­den wor­den zelf ook gevolgd op hun zoek­tocht naar de waar­heid, en zo krij­gen we regel­ma­tig ver­schil­len­de ziens­wij­zen voor­ge­scho­teld met betrek­king tot de machts­po­li­tiek zoals die in Chi­na bestaat. Cen­traal terug­ke­ren­de vraag blijft in hoe­ver­re een rege­ring repres­sief mag zijn en belang­rij­ke keu­zes voor het volk kan en mag maken. En wat uit­ein­de­lijk het bes­te is voor de bevol­king, tota­le anar­chie of dic­ta­tor­schap? Het doet Old Chen komen met het con­cept van 90% vrijheid:

We are alrea­dy very free now: 90 per cent, or even more, of all sub­jects can be freely dis­cus­sed, and 90 per cent, or even more, of all acti­vi­ties are no lon­ger sub­ject to govern­ment con­trol. Isn’t that enough? The vast majo­ri­ty of the popu­la­ti­on can­not even hand­le 90 per cent free­dom, they think it’s too much. Aren’t they alrea­dy com­plai­ning about infor­ma­ti­on over­load and being enter­tai­ned to death?

In de laat­ste hon­derd blad­zij­den wordt de ont­voer­de rege­rings­func­ti­o­na­ris gedwon­gen open­heid van zaken te geven over wat zich daad­wer­ke­lijk heeft afge­speeld. Zijn mono­loog geeft een ont­luis­te­ren­de kijk op hoe de Chi­ne­se rege­ring oppor­tu­nis­tisch bezig is geweest om van de eco­no­mi­sche cri­sis gebruik te maken om haar posi­tie op het wereld­to­neel te ver­ste­vi­gen. Op alle con­ti­nen­ten heeft Chi­na zich weten te ont­wik­ke­len als machts­fac­tor waar­mee reke­ning gehou­den moet worden.
Alles is voor­af minu­ti­eus door­dacht en feil­loos ten uit­voer gebracht. Zoals dat eigen­lijk alleen moge­lijk is in een land waar slechts één par­tij de macht in han­den heeft. En waar het lijkt of de bevol­king vrij is om te doen en laten wat het wil. Of waar die­zelf­de bevol­king het wel goed vindt zoals het nu gaat. Mis­schien tevre­den is met die ’90% vrijheid’.

Na het relaas van de rege­rings­func­ti­o­na­ris blij­ven de ont­voer­ders gedes­il­lu­si­o­neerd ach­ter. Ze heb­ben een stuk waar­heid gehoord waar ze al die jaren naar­stig naar op zoek waren, maar of het de infor­ma­tie was die ze graag wil­den horen? Het stemt hen droe­vig te weten hoe de ware aard van hun volk, of mis­schien wel van de gehe­le mens­heid in elkaar zit. Het liefst zou­den ze het alle­maal wil­len vergeten.

Oh ja, u vraagt zich natuur­lijk af wat er in die ene maand is voor­ge­val­len. Heeft de Chi­ne­se over­heid daad­wer­ke­lijk deze maand laten ‘ver­dwij­nen’ of is er iets anders voor­ge­val­len. Nou, ik raad u allen aan het boek zelf te lezen, want ik kan het me eer­lijk gezegd niet meer her­in­ne­ren. Heel vreemd…

~ ~ ~