Boom — 2
Gezeten onder het groenbruine bladerdek luisterde ik naar het verhaal van de boom. Het werd rustig verteld. Met hier en daar voldoende details om mij een goed beeld te kunnen vormen van wat komen ging. Ook veel geruststellende woorden. Terwijl mij niets stond te gebeuren. De rollen zoals altijd omgekeerd. Ik had makkelijk luisteren. En hoorde daarom tussen de regels wel degelijk soms een aarzeling. Een kleine hapering ingegeven door de onzekerheid over wat komen ging.
Hoog boven mij zag ik hoe een plotseling opkomende windvlaag de takken tegen elkaar deed slaan. Maar ik liet dat niet merken. Dat kon niet. Nog niet. Door troebele ogen volgde ik enkele bladeren die dwarrelend naar beneden kwamen. Ik schraapte mijn keel zonder dat ik iets wist te zeggen. In plaats daarvan knikte ik slechts. De boom was nu ook uitgepraat. Diep in gedachten verzonken stond hij oppermachtig te wezen. Zoals ik hem altijd gekend had.
En heel even, echt heel eventjes voelde ik de impuls om hem te omhelzen. Om mijn armen om zijn brede stam te slaan. Hem te laten voelen dat hij er niet in zijn eentje voor stond. Maar ik bleef zitten waar ik zat. Liet het moment voorbijgaan. Wilde hem niet van zijn stuk brengen. Niet nu hij sterk moest zijn. Sterker nog dan hij al die lange jaren was geweest. Dus leunde ik nog wat meer naar achter. Maakte me wat zwaarder zodat ik de ruwe bast in mijn rug voelde drukken. En de boom duwde zachtjes terug. ‘Kom, jongen,” zei hij. “Maak je geen zorgen. Alles gaat goed komen.”