Rat
Er zit een rat in onze tuin. En geen kleintje ook. Het is een bruine. Met zo’n dikke naaktroze staart. Je ziet ‘m niet altijd want meestal houdt hij zich verscholen in het tuinhuisje. Maar wanneer je onverwachts via de keuken de hal in loopt dan kun je ‘m soms schielijk zien wegschieten tussen de struiken. Maar niet voordat hij (of zij) je eerst heel even doordringend heeft aangekeken. Overwegend of hij je misschien gaat aanvallen, ja of nee. Want een rat in het nauw… die maakt rare overwegingen.
Dit alles heb ik van horen zeggen. Door mijn vrouw. Zij heeft die rat al verscheidene keren gezien (ik vraag me nu trouwens af of het telkens dezelfde is geweest; zouden er meerdere ratten zich in ons tuinhuisje ophouden?). Zegt ze. En waarom zou ik haar niet geloven?
Omdat ik haar niet wil geloven!
Maar vooral omdat ik hoopte dat ik ze van me had afgeschud…
Tijdens mijn lagere schooltijd was het altijd weer een hele opluchting wanneer de laatste bel had geklonken en wij luid joelend naar huis renden om ons te gaan omkleden voor het echte leven. Oude klof aan en op weg naar het bos aan de rand van het dorp waar elk jaargetijde wel iets te beleven viel. In de winter schaatsen in het moerasachtige gedeelte, in de zomer waterpret in en rondom het kanaal, en in de herfst en lente allerlei spelletjes waarbij voornamelijk de ene groep kinderen op zoek (of jacht) ging naar de andere groep die zich diep in het bos had verstopt. Voor grote avonturen moest je in het bos wezen.
Op een dag was ik met twee andere schoolkameraadjes wat afgedwaald richting de uiterste rand van het bos waar het Eindhovens kanaal in de Zuid Willemsvaart uitkomt. We zaten wat uit te rusten in de berm toen we een eindje verderop iets in het water zagen hangen. Nieuwsgierig gingen we kijken. Het bleek een dik gevlochten stuk touw te zijn dat vastgemaakt was aan een ijzeren staaf die in de grond gestoken was. Eén van ons nam het touw in handen en gaf er een ruk aan. Er gebeurde weinig. Een rimpeling trok door het donkere water.
We tuurden langs het touw in het water maar konden niets ontwaren anders dan onze eigen weerspiegeling. Nogmaals pakte de dapperste van ons het touw vast en probeerde deze keer het touw uit het water te trekken. Een klein beetje lukte het hem het touw omhoog te halen. Totdat het strak kwam te staan. Alsof het op de bodem ook vastgemaakt zat.
Met z’n drieën dachten we het wel voor elkaar te krijgen. Als ervaren touwtrekkers spuwden we in onze handen, zetten de voeten schrap in de grond en lieten ons met het gecombineerde volle gewicht naar achteren hangen. Zonder ook maar het minste resultaat. Na enkele tellen lieten we ons uitgeput en met pijnlijke handen achterover vallen in het vochtige gras. Het touw gleed als een slang terug het water in. Omdat we in de verte onze ‘vijanden’ hoorden naderen maakten we ons snel uit de voeten en vergaten de hele gebeurtenis.
In diezelfde tijd ging ik ook regelmatig met mijn vader naar het kanaal om te vissen. Steevast plaagde hij me dan door af en toe geluiden te maken die me deden opschrikken. Hij gooide dan bijvoorbeeld (terwijl ik het niet in de gaten had) een steen een stukje verder weg in de bosjes of in het water. Wanneer ik dan verschrikt opkeek en me hardop afvroeg wat dit wel niet kon zijn, dan zei hij steevast dat het wel een muskusrat zou zijn geweest. Stoïcijns bleef hij dan naar zijn dobber kijken terwijl ik haast panisch om me heen bleef kijken op zoek naar dat beest. Rust had ik vanaf dat moment niet meer.
Want als ik ergens schrik voor had dan was het wel voor ratten. En mijn vader wist dat doordat hij een keer een aantal dode muskusratten mee naar huis had genomen. Gevangen in de strikken die hij op diverse plaatsen in het bos had uitgezet. Het was hem niet om dat smerig ongedierte te doen maar voor hazen en fazanten. Ik zat nietsvermoedend achter ons huis in de zandbak te spelen toen hij thuiskwam en zijn vangst voor mijn neus hield. Totaal overrompeld door de aanblik van de reeds half aangevreten dieren moet ik welhaast van schrik een meter omhoog gesprongen zijn. Daarna rende ik het huis in. Op zoek naar mijn moeder. En mijn vader maar lachen. Those were the days.
Het zal dus niemand verbazen dat door de jaren heen ik in dat grote bos steeds vaker bij elk geluid opzij sprong. Op mijn hoede voor elke rat die zich verborgen hield en een onbewaakt ogenblik afwachtte om opnieuw voor mij op te duiken. Het bos werd langzamerhand een spookbos. Vol met ratten. Die ik nooit zag. Maar die mij continu in de gaten hielden.
En juist in die periode moest ik opeens weer denken aan dat touw in het kanaal toen ik op een dag de hond uitliet. Opnieuw kwam ik in dat zelden bezochte stukje bos terecht omdat de hond achter een vogel aan bleef rennen en niet wilde luisteren, hoe ik ook riep. Bij de rand van het kanaal bleef hij staan. Hijgend kwam ik naderbij en lijnde hem aan. Vervolgens viel ik uitgeput in het gras. En zag een eindje verderop iets in het water hangen.
Ondanks mijn wild bonkend hart (het was me niet meer duidelijk of het van het rennen kwam of van een onduidelijke vrees voor wat komen ging) liep ik naar de plek toe. Natuurlijk hing er een touw in het water. Vastgemaakt aan een ijzeren staaf. Nieuwsgierigheid won ook nu. Ik legde de hondenriem op de grond, plaatste mijn voet er op, en pakte het touw in mijn handen. Opnieuw gaf het geen krimp. Maar ik was groter en sterker geworden. En ik bleef trekken. De hond stond voorovergebogen in het water te staren. De oren plat in de nek. En ik bleef trekken. En ik bleef trekken.
Totdat plots ik iets voelde loskomen. Bijna verloor ik mijn evenwicht. Vanuit de diepte van het troebele water borrelden ontelbaar kleine luchtbelletjes omhoog. De hond begon zachtjes te janken en trok aan de riem. Ik haalde het touw nog een enkele meter verder uit het water voordat ik het met een luide gil losliet. Aan de andere kant van het touw, onzichtbaar voor mij, had zich iets bewogen. Ik voelde hoe het touw bijna uit mijn handen werd getrokken voordat ik het in paniek had losgelaten. En tegelijkertijd kwamen alle visioenen van al die ratten in dat grote bos bij elkaar in die borrelende brij voor mij in het water. Het was slechts een kwestie van tijd en dan zouden ratten in alle soorten en maten door het wateroppervlak heen breken. Op zoek naar mij.
En ik begon te rennen. Te rennen alsof mijn leven er vanaf hing. Zonder een enkele keer om te kijken. Zonder te stoppen. Alsmaar door en door en door. Tot ik eindelijk ons veilige huis had bereikt. Daar stormde ik naar binnen. Deed de deur op slot en ging naar mijn kamer waar ik besloot nooit meer een voet in dat bos te zetten.
Nu hebben ze me alsnog gevonden…
~ ~ ~
Zo is het lang geleden ooit gegaan. Niet helemaal (ik kan me niet alle details meer herinneren en heb her en der de fantasie de vrije loop gegeven; “goh Peter, dat is ook de eerste keer dat je dat doet…”) maar wat wel klopt is dat ik op een gegeven moment aan dat touw heb gehangen en daadwerkelijk voelde alsof iets of iemand terugtrok. Ik durfde het touw niet verder op te halen en heb me half rennend uit de voeten gemaakt. Nog altijd vraag ik me af wat het is geweest.
Eerder is dit voorval ook al inspiratie geweest voor een geheel fictief verhaal in twee delen => Sterk water gevolgd door Sterk woud.