Vrijdag, 13 januari 2012

Rat

Er zit een rat in onze tuin. En geen klein­tje ook. Het is een brui­ne. Met zo’n dik­ke naak­tro­ze staart. Je ziet ‘m niet altijd want meest­al houdt hij zich ver­scho­len in het tuin­huis­je. Maar wan­neer je onver­wachts via de keu­ken de hal in loopt dan kun je ‘m soms schie­lijk zien weg­schie­ten tus­sen de strui­ken. Maar niet voor­dat hij (of zij) je eerst heel even door­drin­gend heeft aan­ge­ke­ken. Over­we­gend of hij je mis­schien gaat aan­val­len, ja of nee. Want een rat in het nauw… die maakt rare overwegingen.

Dit alles heb ik van horen zeg­gen. Door mijn vrouw. Zij heeft die rat al ver­schei­de­ne keren gezien (ik vraag me nu trou­wens af of het tel­kens dezelf­de is geweest; zou­den er meer­de­re rat­ten zich in ons tuin­huis­je ophou­den?). Zegt ze. En waar­om zou ik haar niet geloven?

Omdat ik haar niet wil geloven!

Maar voor­al omdat ik hoop­te dat ik ze van me had afgeschud…

Tij­dens mijn lage­re school­tijd was het altijd weer een hele opluch­ting wan­neer de laat­ste bel had geklon­ken en wij luid joe­lend naar huis ren­den om ons te gaan omkle­den voor het ech­te leven. Oude klof aan en op weg naar het bos aan de rand van het dorp waar elk jaar­ge­tij­de wel iets te bele­ven viel. In de win­ter schaat­sen in het moe­ras­ach­ti­ge gedeel­te, in de zomer water­pret in en rond­om het kanaal, en in de herfst en len­te aller­lei spel­le­tjes waar­bij voor­na­me­lijk de ene groep kin­de­ren op zoek (of jacht) ging naar de ande­re groep die zich diep in het bos had ver­stopt. Voor gro­te avon­tu­ren moest je in het bos wezen.

Op een dag was ik met twee ande­re school­ka­me­raad­jes wat afge­dwaald rich­ting de uiter­ste rand van het bos waar het Eind­ho­vens kanaal in de Zuid Wil­lems­vaart uit­komt. We zaten wat uit te rus­ten in de berm toen we een eind­je ver­der­op iets in het water zagen han­gen. Nieuws­gie­rig gin­gen we kij­ken. Het bleek een dik gevloch­ten stuk touw te zijn dat vast­ge­maakt was aan een ijze­ren staaf die in de grond gesto­ken was. Eén van ons nam het touw in han­den en gaf er een ruk aan. Er gebeur­de wei­nig. Een rim­pe­ling trok door het don­ke­re water.

We tuur­den langs het touw in het water maar kon­den niets ont­wa­ren anders dan onze eigen weer­spie­ge­ling. Nog­maals pak­te de dap­per­ste van ons het touw vast en pro­beer­de deze keer het touw uit het water te trek­ken. Een klein beet­je luk­te het hem het touw omhoog te halen. Tot­dat het strak kwam te staan. Als­of het op de bodem ook vast­ge­maakt zat.

Met z’n drie­ën dach­ten we het wel voor elkaar te krij­gen. Als erva­ren touw­trek­kers spuw­den we in onze han­den, zet­ten de voe­ten schrap in de grond en lie­ten ons met het gecom­bi­neer­de vol­le gewicht naar ach­te­ren han­gen. Zon­der ook maar het min­ste resul­taat. Na enke­le tel­len lie­ten we ons uit­ge­put en met pijn­lij­ke han­den ach­ter­over val­len in het voch­ti­ge gras. Het touw gleed als een slang terug het water in. Omdat we in de ver­te onze ‘vij­an­den’ hoor­den nade­ren maak­ten we ons snel uit de voe­ten en ver­ga­ten de hele gebeurtenis.

In die­zelf­de tijd ging ik ook regel­ma­tig met mijn vader naar het kanaal om te vis­sen. Stee­vast plaag­de hij me dan door af en toe gelui­den te maken die me deden opschrik­ken. Hij gooi­de dan bij­voor­beeld (ter­wijl ik het niet in de gaten had) een steen een stuk­je ver­der weg in de bos­jes of in het water. Wan­neer ik dan ver­schrikt opkeek en me hard­op afvroeg wat dit wel niet kon zijn, dan zei hij stee­vast dat het wel een mus­kus­rat zou zijn geweest. Sto­ï­cijns bleef hij dan naar zijn dob­ber kij­ken ter­wijl ik haast panisch om me heen bleef kij­ken op zoek naar dat beest. Rust had ik van­af dat moment niet meer.

Want als ik ergens schrik voor had dan was het wel voor rat­ten. En mijn vader wist dat door­dat hij een keer een aan­tal dode mus­kus­rat­ten mee naar huis had geno­men. Gevan­gen in de strik­ken die hij op diver­se plaat­sen in het bos had uit­ge­zet. Het was hem niet om dat sme­rig onge­dier­te te doen maar voor hazen en fazan­ten. Ik zat niets­ver­moe­dend ach­ter ons huis in de zand­bak te spe­len toen hij thuis­kwam en zijn vangst voor mijn neus hield. Totaal over­rom­peld door de aan­blik van de reeds half aan­ge­vre­ten die­ren moet ik wel­haast van schrik een meter omhoog gespron­gen zijn. Daar­na ren­de ik het huis in. Op zoek naar mijn moe­der. En mijn vader maar lachen. Tho­se were the days.

Het zal dus nie­mand ver­ba­zen dat door de jaren heen ik in dat gro­te bos steeds vaker bij elk geluid opzij sprong. Op mijn hoe­de voor elke rat die zich ver­bor­gen hield en een onbe­waakt ogen­blik afwacht­te om opnieuw voor mij op te dui­ken. Het bos werd lang­za­mer­hand een spook­bos. Vol met rat­ten. Die ik nooit zag. Maar die mij con­ti­nu in de gaten hielden.

En juist in die peri­o­de moest ik opeens weer den­ken aan dat touw in het kanaal toen ik op een dag de hond uit­liet. Opnieuw kwam ik in dat zel­den bezoch­te stuk­je bos terecht omdat de hond ach­ter een vogel aan bleef ren­nen en niet wil­de luis­te­ren, hoe ik ook riep. Bij de rand van het kanaal bleef hij staan. Hij­gend kwam ik nader­bij en lijn­de hem aan. Ver­vol­gens viel ik uit­ge­put in het gras. En zag een eind­je ver­der­op iets in het water hangen.

Ondanks mijn wild bon­kend hart (het was me niet meer dui­de­lijk of het van het ren­nen kwam of van een ondui­de­lij­ke vrees voor wat komen ging) liep ik naar de plek toe. Natuur­lijk hing er een touw in het water. Vast­ge­maakt aan een ijze­ren staaf. Nieuws­gie­rig­heid won ook nu. Ik leg­de de hon­den­riem op de grond, plaatste mijn voet er op, en pak­te het touw in mijn han­den. Opnieuw gaf het geen krimp. Maar ik was gro­ter en ster­ker gewor­den. En ik bleef trek­ken. De hond stond voor­over­ge­bo­gen in het water te sta­ren. De oren plat in de nek. En ik bleef trek­ken. En ik bleef trekken.

Tot­dat plots ik iets voel­de los­ko­men. Bij­na ver­loor ik mijn even­wicht. Van­uit de diep­te van het troe­be­le water bor­rel­den ontel­baar klei­ne lucht­bel­le­tjes omhoog. De hond begon zacht­jes te jan­ken en trok aan de riem. Ik haal­de het touw nog een enke­le meter ver­der uit het water voor­dat ik het met een lui­de gil los­liet. Aan de ande­re kant van het touw, onzicht­baar voor mij, had zich iets bewo­gen. Ik voel­de hoe het touw  bij­na uit mijn han­den werd getrok­ken voor­dat ik het in paniek had los­ge­la­ten. En tege­lij­ker­tijd kwa­men alle visi­oe­nen van al die rat­ten in dat gro­te bos bij elkaar in die bor­re­len­de brij voor mij in het water. Het was slechts een kwes­tie van tijd en dan zou­den rat­ten in alle soor­ten en maten door het water­op­per­vlak heen bre­ken. Op zoek naar mij. 

En ik begon te ren­nen. Te ren­nen als­of mijn leven er van­af hing. Zon­der een enke­le keer om te kij­ken. Zon­der te stop­pen. Als­maar door en door en door. Tot ik ein­de­lijk ons vei­li­ge huis had bereikt. Daar storm­de ik naar bin­nen. Deed de deur op slot en ging naar mijn kamer waar ik besloot nooit meer een voet in dat bos te zetten. 

Nu heb­ben ze me als­nog gevonden…

~ ~ ~

Zo is het lang gele­den ooit gegaan. Niet hele­maal (ik kan me niet alle details meer her­in­ne­ren en heb her en der de fan­ta­sie de vrije loop gege­ven; “goh Peter, dat is ook de eer­ste keer dat je dat doet…”) maar wat wel klopt is dat ik op een gege­ven moment aan dat touw heb gehan­gen en daad­wer­ke­lijk voel­de als­of iets of iemand terug­trok. Ik durf­de het touw niet ver­der op te halen en heb me half ren­nend uit de voe­ten gemaakt. Nog altijd vraag ik me af wat het is geweest. 

Eer­der is dit voor­val ook al inspi­ra­tie geweest voor een geheel fic­tief ver­haal in twee delen => Sterk water gevolgd door Sterk woud.