Zaterdag, 14 januari 2012

Het heeft lang geduurd voor­dat ik over het ver­trek van de Accor­de­on­man heen was, maar gelei­de­lijk aan wen­de ik aan het nieu­we zater­dag­och­tend­ge­voel met de wis­se­len­de ver­ko­pers van de ver­schei­de­ne dak­lo­zen­kran­ten die ze bij de ingang van de super­markt onder de aan­dacht brach­ten. Natuur­lijk had ik het nieuws mee­ge­kre­gen over het feit dat niet alle dak­lo­zen die de krant ver­koch­ten daad­wer­ke­lijk dak­loos waren, en dat De Zelf­krant mis­schien wel niet uit Arn­hem komt. Er scheen een Roma ben­de ach­ter de scher­men actief te zijn. Maar ik zag elke zater­dag­och­tend een een­za­me per­soon bij elke type weer en ook bij ste­vi­ge wind staan pos­ten bij die onop­hou­de­lijk open- en dicht­schui­ven­de deu­ren van de super­markt. Ook al zou hij niet dak­loos zijn en later op de dag zich kun­nen neer­leg­gen op een com­for­ta­be­le bank, dan nog vond ik het alleen hier­om al een klei­ne belo­ning waard.

Wan­neer hij inder­daad de tota­le dag­op­brengst moest inle­ve­ren dan zou ik dat zeker heel erg sneu vin­den, ech­ter tege­lij­ker­tijd hoop­te ik dat hij een gedeel­te kon hou­den. Want wan­neer hij niet dak­loos was en er han­del gedre­ven werd in plaats van lief­da­dig­heid, dan lag het in de lijn der ver­wach­ting dat hij een sala­ris uit­ge­keerd zou krij­gen. Zo hield ik mezelf voor (de gek).

Aan de ande­re kant is het ook prak­tisch gezien ondoen­lijk om elke keer weer opnieuw bij iede­re ver­meen­de dak­lo­ze zijn ante­ce­den­ten na te trek­ken of de redac­tie­bu­re­len van zijn dak­lo­zen­krant­je op te zoe­ken om te zien waar ze geves­tigd zijn, waar ze hun nieuws van­daan halen, en waar dat krant­je uit­ein­de­lijk in elkaar gedraaid wordt. Ik vind het al heel wat dat ik elke zater­dag­och­tend bood­schap­pen ga doen. Het moet niet gek­ker worden.

Dus loop ik elke zater­dag­och­tend van het par­keer­ter­rein naar de plek waar de win­kel­wa­gen­tjes staan, en zoek onder­tus­sen in mijn por­te­mon­nee naar een pas­send bedrag. Meest­al heb ik daar door de week al reke­ning mee gehou­den zodat ik niet onver­hoopt zon­der zit. Want dat voelt bij­na als gezichts­ver­lies, zeker wan­neer er over een lan­ge­re peri­o­de steeds dezelf­de dak­lo­ze het geld in ont­vangst heeft geno­men. Net als­of je deze keer geen zin meer hebt in het klei­ne leed op deze har­de wereld. Dat je het nu genoeg vindt en een sig­naal afgeeft in de trant van ‘Zoek het nu voort­aan zelf maar uit! Lam­len­di­ge dak­lo­ze!’ Ten­min­ste, dat is hoe ik dat ervaar.

Maar sinds begin dit jaar wor­den er geen kran­ten meer ver­kocht bij de ingang van de super­markt. De plek is leeg. Van­och­tend zag ik een vrouw er een siga­ret staan roken en in een opwel­ling had ik haar bij­na wat geld gege­ven toen uit de naast­ge­le­gen dro­gis­te­rij een man (haar part­ner?) kwam die met haar begon te pra­ten. Even later lie­pen ze samen gearmd weg.

Ik heb nog geen navraag gedaan bij de super­markt om te vra­gen of zij weten wat hier ach­ter zit. Heb­ben zij mis­schien klach­ten gekre­gen? Of heb­ben ze zelf een klacht inge­diend? Maar ik vraag me af waar­om? De man (zel­den of nooit heb ik er vrou­wen zien staan, behal­ve dan van­och­tend, maar dat telt niet) deed geen vlieg kwaad. Gaf een bre­de half tan­de­lo­ze glim­lach en maak­te daar vaak ook nog een hoofd­knik bij. Ook wan­neer je niets gaf zag ik hoe hij toch ook dan de vrien­de­lijk­heid zelf was. Ik vond het een warm wel­kom bij een ver­der rede­lijk saaie bedoe­ning wat onze loka­le super­markt is.

Nu hoop ik dat er niets ern­stigs met hem is. Dat hij geniet van een wel­ver­dien­de dak­lo­ze vakan­tie ergens waar hij niet de gehe­le dag ver­plicht moet lachen tegen gro­ten­deels cha­ge­rij­ni­ge snel voor­bij lopen­de men­sen die altijd weer net op dat moment naar iets anders moe­ten kij­ken. Zijn blik ont­wij­ken. Vein­zen dat ze een tele­foon­tje krij­gen, een bood­schap­pen­brief­je uit hun zak halen. Alles beter dan die man bij de deur moe­ten aan­kij­ken. Con­tact maken. Mede­le­vend­heid tonen.

Wat over­blijft is een entree gevuld met joe­len­de kin­de­ren die je van alle kan­ten besto­ken om maar voor­al voet­bal­plaat­jes bij de kas­sa te vra­gen en die bij hen in te leve­ren. Indien je aan­geeft die kaart­jes zelf te bewa­ren voor je (klein)kinderen dan kij­ken ze je met zoveel min­ach­ting aan dat de rest van je dag com­pleet ver­gald is.

Bij het ver­la­ten van de super­markt moet je de hor­de weer pas­se­ren. Ach­ter de geplaatste drang­hek­ken staan ze te schreeu­wen om aan­dacht, elkaar om beur­ten weg­du­wend of ‑trek­kend. En wan­neer ze zo’n zak­je in han­den krij­gen dan is daar niet de min­ste zweem van dank­baar­heid te zien op hun van fana­tis­me ver­trok­ken gezicht. Ze dui­ken weg, scher­men hun nieuw ver­wor­ven bezit af voor de rest van de groep, scheu­ren het open, en oh wee wan­neer er dub­be­le kaart­jes inzit­ten. Dan is de teleur­stel­ling en boos­heid niet van de lucht. Dan heb jij het gedaan. Dan heb jij hun dag ver­gald. Zo werkt dat. Ten­min­ste, dat is hoe ik dat ervaar.

Ja, ik mis die bre­de half tan­de­lo­ze glim­lach op de vroe­ge zaterdagochtend.