Ooit, lang geleden in een tijd dat ik ‘inbetween girlfriends’ was, zat ik in een trein. De reis ging van A naar H, en we reden stapvoets station E binnen toen dit blog begon. Bij de voorgaande stations was er al een trend ingezet dat er netto meer passagiers de trein verlieten dan dat er passagiers voor in de plaats kwamen. In E gebeurde hetzelfde. Het leek er zelfs eventjes op dat ik de coupé voor mijzelf alleen zou hebben totdat er precies op het moment dat de trein weer optrok een jonge vrouw binnenkwam en plaats nam op het bankje tegenover mij.
Verstoord keek ik op van mijn boek. Juist bezig in het laatste hoofdstuk met nog slechts enkele kilometers te gaan had ik me verheugd op geen enkele afleiding in een verder lege coupé om uiterst geconcentreerd verder te kunnen lezen. Ze zei een nauwelijks waarneembaar “Hallo” en sloeg haar benen over elkaar. Had ze me eerst nog aangekeken, nu draaide ze haar hoofd van me weg. Het leek alsof iets buiten in het voorbijschuivende landschap haar aandacht had getrokken. Haar handen hielden een linnen tas omklemd die ze op haar schoot had.
Bij station H aangekomen (mijn eindstation) had ik sinds dat ene woordje wat ze uitgebracht had, geen letter meer gelezen. In totale verwarring heb ik het gehele restant van de reis naar de pagina’s van het boek zitten staren zonder ook maar iets te zien. Door routine gedreven stopte ik het boek in mijn tas en stond op om de trein te verlaten. Zij keek nog steeds naar buiten. Niets uit haar houding liet blijken dat ze zich bewust was van mijn aanwezigheid in de kleine ruimte. Ik aarzelde een ogenblik waarin ik verschillende scenarios de revue liet passeren, variërend van het plaatsnemen naast haar en de reis vervolgen tot aan haar eindhalte, tot haar aanspreken en verzoeken of zij genegen was samen met mij uit te stappen. Ik had de volle overtuiging dat wat ik haar ook zou voorstellen, zij er op zou ingaan.
Maar natuurlijk deed ik geen van allen. Het was voor mij al een bijzondere prestatie dat ik een stamelend “Nog een fijne dag” uit mijn mond kreeg voordat ik haar achterliet. Vele dagen daarna ben ik van mijn stuk geweest. Zelfs nu, na al die jaren, kan ik haar moeiteloos voor de geest halen. Nooit heb ik echter begrepen wat het was dat me zo totaal voor haar deed vallen. Wel heb ik altijd vermoed dat het te maken had met de manier waarop ze dat haast hypnotiserende “Hallo” over haar lippen deed komen.
Vandaag meen ik eindelijk meer inzicht te hebben gekregen over wat mij daar in die treincoupé is overkomen. Dat gevoel ontstond tijdens het lezen van de volgende passage:
Her face was sad and lovely with bright things in it, bright eyes and a bright passionate mouth, but there was an excitement in her voice that men who had cared for her found difficult to forget: a singing compulsion, a whispered “Listen”, a promise that she had done gay, exciting things just a while since and that there were gay, exciting things hovering in the next hour.
[p.10, The Great Gatsby, by F. Scott Fitzgerald]
Het was haar stem, haar gefluisterde “Hallo” die bezwangerd was van allerlei opwindends wat zij zojuist beleefd had en binnen de korste keren weer ging beleven. Misschien wel met mij wanneer ik haar een passend voorstel zou doen. Tenslotte had ik de signalen opgevangen. Zij wist dat ik het wist, en ik wist dat zij het wist. Alleen ontbrak mij het lef.
—
The Great Gatsby
F. Scott Fitzgerald
Het boek heb ik nog niet helemaal uit. Je kunt mijn leesvorderingen niet langer volgen op Goodreads maar natuurlijk wel op Mijn Leeslijst.