Een stukje met de hond wandelen. Dat doe ik graag. Probleem is dat wij geen hond voorhanden hebben. En onze katten zijn tot nu toe niet genegen om aan de leiband mee naar buiten te gaan. Ze blijven nog liever binnen dan voor schut te gaan door de hele buurt.
Dus ben ik een blij mens wanneer we een hond te logeren hebben. Zoals afgelopen week. Gistermiddag togen we er ondanks het warme weer op uit om ons dagelijkse rondje te lopen. Ergens halverwege kwam ons een man achterop gefietst. Vriendelijk wenste ik hem een goeiemiddag toe toen hij ons passeerde. De logeerhond liet zijn stok vallen en begon de man op de fiets energiek te volgen. Even vriendelijk wenste hij mij hetzelfde en voegde daar nog een vraag (of opmerking?) aan toe. Maar dat verstond ik niet en riep hem na wat hij precies gezegd had.
De man minderde vaart, draaide zich half om op zijn fiets en herhaalde zijn vraag (geen opmerking dus) ditmaal een stuk luider:
“Ben ik hier goed in de Laar?”
Ik twijfelde met een antwoord. Vroeg hij zich af of hij daadwerkelijk in de Laar rond fietste? Of wilde hij van me weten of ik kon bevestigen dat hij nog goed bij zinnen was op deze snikhete middag? Ik zag de van zweet doordrenkte kledij die hij droeg en besloot voorzichtigheidshalve eerst maar in te gaan op de kwestie van zijn aanwezigheid in de Laar.
“Ja,” riep ik. “U bent hier in de Laar…”
Voordat ik mijn zin kon afmaken was hij op de pedalen gaan staan om weer op snelheid te komen. Ik zag hoe ook zijn korte broek van achter een grote donkere zweetplek had.
“… maar…”
Opnieuw minderde de man vaart en maakte een scherpe bocht op het fietspad. Hij fietste nu recht op ons af. Met een krachtige worp liet ik een stok door de lucht vliegen waar de logeerhond op volle snelheid achteraan rende.
“Maar wat?” vroeg hij toen hij vlak voor me tot stilstand kwam.
“Het ligt er aan waar u in de Laar moet zijn. Er is een Laar-West. En een Laar-Oost. Daar bent u nu. In de Laar-Oost.” Ik was blij dat ik het gezegd had. Tenslotte is het toch essentiële informatie wanneer je op de fiets zoekende bent in een volgebouwde woonwijk waar de ene straat zeker voor een buitenstaander niet van de andere te onderscheiden is.
“Ik zoek de BP,” was zijn reactie.
BP? Ik pijnigde mijn hersens. BP? Van British Petroleum? Een benzinestation? Wat had hij in hemelsnaam op zijn fiets daar te zoeken? En trouwens, er was hier in velden of wegen geen BP benzinestation te vinden. Dat wist ik zeker.
Blijkbaar bleef een reactie van mijn kant te lang uit, want de man nam opnieuw het woord:
“BP. Van Benzine Pomp. Bij het winkelcentrum.”
“Ja, dat begreep ik al. Maar ik weet zeker dat we in de twee winkelcentra die we hier rijk zijn geen benzinepomp hebben.” Ondertussen vroeg ik me af of BP echt voor Benzine Pomp stond en waarom ik dat nooit eerder had opgemerkt.
“Er zit ook een LIDL,” probeerde de man behulpzaam te zijn. Misschien wilde hij snel weg nu de logeerhond begonnen was zijn onbedekte bezweette been af te likken. Snel gooide ik de stok een heel eind weg.
Er ging me een lichtje branden. De combinatie van LIDL en benzinepomp hielp me op weg. Hier was sprake van een misverstand. De man moest in een compleet andere wijk zijn. Een heel eind noordelijker.
“Volgens mij bent u een stuk uit de richting geraakt. U moet in de wijk Elderveld zijn. Dit hier is de Laar.”
“Ja, de Laar,” zo herhaalde hij mij. “De Laar bij Elderveld. Moet ik nog ver?”
“U moet niet verder, maar terug. Ziet u waar u vandaan komt?” Ik wees hem waar hij vandaan kwam en hij knikte bevestigend.
“Welnu, daar bij het begin van het fietspad moet u naar links. Van hieraf gezien. En dan rijdt u een stuk over het woonerf tot aan de asfaltweg, en daar gaat u vervolgens naar rechts richting park.” Ik vertelde hem hoe hij in Elderveld kon komen.
Aandachtig luisterde hij en toen ik klaar was begon hij mijn aanwijzingen op te sommen:
“OK, dus eerst vanaf hier gezien bij het begin van het fietspad naar links. Dan tot aan een asfaltweg. Daarna rechts het park in.” Hij vertelde mij hoe hij in Elderveld ging komen. Ik knikte ter bevestiging en wenste hem succes.
Moeizaam hees hij zich op het zadel. De logeerhond lag hijgend op het gras. De stok was nergens te zien. Ik lijnde de logeerhond aan en vervolgde ons rondje. Nog eenmaal keek ik om, net op tijd om te zien hoe de man bij het begin van het fietspad naar rechts afsloeg.
~ ~ ~