Ze was van ver gekomen, maar juist toen ze er bijna was, durfde ze niet meer verder. Bij het uitrijden van Oosterbeek drukte ze op het knopje. Voordat de bus was gestopt stond ze al met haar reistas ongeduldig bij de deur te wachten. Ze keek niet op naar de chauffeur die haar nog een fijne dag wenste.
Buiten sloeg de scherpe wind haar toch nog onverwachts in het gezicht. Ze draaide zich om en zette haar capuchon op. Daarna begon ze te lopen. Eerst stak ze het fietspad over, vervolgens ging het richting Arnhem. Slechts een tiental meter verder zag ze een bankje staan. In de berm van de weg. Met de rugleuning naar de straatkant gewend.
Ze nam plaats. Haar reistas zette ze naast zich neer. De hendel stak fier omhoog.
Wat ze zag voelde goed. Links de geruststellende spoorbaan. Voor haar een glooiende heuvel die het zicht op verder benam. Rechts de strenge bomenrij die zorgde dat ze niet terug kon kijken. Ze sloot haar ogen. Roerloos bleef ze zitten. Ook toen de zon zo goed als verdwenen was.
Bussen reden af en aan. Regelmatig. Geen enkele stopte.
Achter haar nam het verkeer de toe. De avondspits kwam op gang. Ze wist dat ze verder moest. Het had geen zin hier langer te blijven zitten. Er was haar geen oplossing komen aanwaaien. Zuchtend kwam ze overeind en keek nog een laatste maal met iets van vertwijfeling naar het punt waar de lage heuvelrug in de vallende duisternis verdween. Niets. In de verte hoorde ze een bus aankomen.
~ ~ ~
In het voorbijgaan zag ik iemand zitten. Of eigenlijk zag ik eerst die koffer. Net of die daar alleen stond. Vergeten door de eigenaar. Toen zag ik iemand op die bank. En was ik alweer voorbij.
Een eind verder bedacht ik me wat voor mooi eigenaardig beeld dat wel niet was. Als uit een experimentele film. Bankje in de berm. In een leeg landschap. En verder alleen een koffer plus eigenaar. Rug naar de camera. Blik op oneindig. Ik besloot bij de eerstvolgende gelegenheid om te draaien en een foto te maken.
Niet veel later reed ik in tegenovergestelde richting weer terug naar Oosterbeek. Al van verre kon ik zien dat het bankje leeg was. Toch parkeerde ik mijn auto aan de kant van de weg en stak tussen het drukke verkeer over. Misschien verbeelde ik het me, maar de zitting voelde nog warm. Ik nam plaats. In de schemering kon ik nog net zien hoe een trein over de spoorbrug joeg.