Vrijdag, 28 december 2012

Park

Maar ik moest dus door dat park. Gis­te­ren. Iets wat ik nor­maal niet zo vaak doe. Eer­der ren ik door het park. Voor­al ’s avonds. En dan is het don­ker. Zodat de men­sen (die er dan meest­al rond die tijd niet meer zijn) niet zien dat ik nog maar een begin­nen­de ren­ner ben. Waar­door ikzelf ook niet veel zie. Van­we­ge die donkerte.

Doch zoniet gis­te­ren. Toen was het hoog­uit al wat sche­me­rig. De avond was wel­is­waar nog niet begon­nen, maar een grijs­ge­tin­te (je mag vijf­tig keer raden hoe­veel tin­ten ik wel niet zag) wol­ken­he­mel hield het mees­te licht tegen.

Met mijn bood­schap­pen­tas ste­vig tegen me aan gedrukt betrad ik het park. Zo vaak kwam ik hier over­dag niet. Wie weet wie zich hier alle­maal ophield. Een bero­ving op klaar­lich­te dag? Ik zou er niet raar van opkij­ken. Na enke­le meters kon ik ech­ter al con­clu­de­ren dat het alle­maal zo’n vaart niet zou lopen. Behal­ve een hoop straat­vuil was er ver­der niets of nie­mand in het park te beken­nen. Het was er net zo ver­la­ten en troos­te­loos als de keren dat ik er ’s avonds door­heen rende.

Ik nam de tijd om wat meer om me heen te kij­ken nu ik er toch was. Wat me met­een opviel waren de vele bro­den tus­sen de kale strui­ken aan weers­zij­den van het wan­del­pad. Schijn­baar had iemand zak­ken vol oud brood leeg­ge­schud omdat hij het niet meer kon opbren­gen de twee­hon­derd meter naar de vij­ver te over­brug­gen om daar de een­den te voe­de­ren. Een ande­re reden kon ik niet bedenken.

Hoe­wel, het kon ook zijn dat de brood­be­zor­ger plot­se­ling in een spor­tie­ve bui was geraakt bij het aan­schou­wen van het uit­no­di­gend sport­veld­je en zich snel had wil­len ont­doen van zijn last. Wie zou zich niet kun­nen beheer­sen om een bas­ket­bal ter hand te nemen en een fluk­se dunk te scoren?

Doch, weer een stuk­je ver­der, zag ik uit­ein­de­lijk wat de brood­strooi­er tot zijn daad had aan­ge­zet. Het was kunst! Geen van­da­lis­me of lui­heid. Niets van dat al. Hoog­uit lui copi­eer­ge­drag door een would­be artiest die vol afgunst had moe­ten con­sta­te­ren hoe een bege­na­digd kun­ste­naar in het groot reeds had gepres­teerd wat hij slechts in het klein kon bena­de­ren. Zijn arte­fac­ten waren brood­krui­mels ver­ge­le­ken bij de monu­men­ta­le beton­nen bui­zen die her en der op het vaal­groe­ne gras waren ach­ter­ge­la­ten. En zou­den mor­gen ver­dwe­nen zijn.

Ik nam me voor wat vaker over­dag door het park te gaan wan­de­len om te zien wat voor moois het nog meer te bie­den had.