Handkus

“Nee!”
Met een schok komt hij half over­eind. Hele­maal wak­ker nu. Waar is hij? Niet thuis. Aan het water. Een ven mid­den in het bos. Ver­der­op zijn zijn vrien­den met een surf­plank in de weer. Een stel mei­den gie­che­lend in de buurt. Eer­der die dag waren ze bij hen komen lig­gen. Of ze mis­schien sur­fles kon­den krij­gen. Hij blijft op zijn elle­bo­gen geleund naar hen kijken.

Wie had er gegild? Hij­zelf? Daar­om ver­meed hij het ook altijd om te sla­pen in de trein of in de bus. Bang dat er kwijl uit zijn mond­hoek zou lopen. Of dat hij vreem­de gelui­den ging maken. Zijn gezicht ver­trok­ken in de meest afschu­we­lij­ke gri­mas. Alleen in de film zien men­sen er fat­soen­lijk uit wan­neer ze sla­pen of wak­ker worden.

De zon brandt fel. Toch maar wat zon­ne­brand gebrui­ken? Hij kijkt om zich heen op zoek naar zijn tas. Nu pas valt hem op dat hij niet alleen bij de hand­doe­ken is ach­ter­ge­ble­ven. Ze slaapt. Net als hij zoë­ven. Daar­om durft hij haar wat lan­ger te bekij­ken. Om haar enkel een ket­tin­kje. Een don­ker­ge­le biki­ni met wit­te stip­pen. Strak­ke buik. Gebrons­de huid. Ziet hij goed dat ze een moe­der­vlek vlak naast haar lin­ker­borst heeft?

“Goed­ge­keurd?”
Haar stem. Blijk­baar sliep ze niet. Of was ze wak­ker gewor­den van zijn sta­ren­de blik. Hij kijkt haar aan. Weet even niets te zeg­gen. Het is dus een fabel­tje dat alleen men­sen in de film er mooi uit­zien net nadat ze ont­wa­ken. Er parelt zweet op haar boven­lip. Ze heeft één oog dicht­ge­kne­pen van­we­ge de zon. De zon­ne­bril had ze naar boven gescho­ven. Op haar blon­de haar.

“Ga jij niet zwemmen?”
Ze blijft hem aankijken.
“Nee”, zegt hij en knikt naar zijn voeten.
Ze blijft hem nog steeds aankijken.
“Met dat gips mag ik niet in het water.”
“Aha.”

Hij wordt zenuw­ach­tig en gaat iets meer recht­op zit­ten. Aan insme­ren denkt hij niet meer. Een siga­ret is wat hij nodig heeft. Waar is zijn tas toch gebleven?
“Wat heb je daar boven je oog?”
Al die tijd was ze hem blij­ven aankijken.
“Hech­tin­gen. Tien stuks.”
Hij hoort de klap van de ach­ter­band. Voelt opnieuw hoe hij de con­tro­le over de brom­mer verliest.
Lang­zaam komt ze naar hem toe­ge­scho­ven. Beweegt zich over hem heen om de hech­tin­gen van dicht­bij te bekij­ken. Onwil­le­keu­rig gaat hij iets naar ach­ter. Pro­beert zo te voor­ko­men dat haar bor­sten hem raken.
“Tien stuks?”
Ze fluit bewon­de­rend tus­sen haar tan­den. Koe­le zoe­te wind in zijn gezicht. Met haar rech­ter­hand steunt ze op zijn boven­been. Haar duim in zijn lies. Over haar schou­der kijkt hij opnieuw naar zijn vrien­den. Een­tje steekt zijn hand op en zwaait naar hem.

“Heb je gevochten?”
Hij voelt hoe ze met haar hand ver­der omhoog gaat. De wij­de short die hij aan­heeft biedt alle ruim­te. Houdt voor­lo­pig zijn opwin­ding ver­bor­gen. Voor de bui­ten­we­reld. Waar­schijn­lijk niet voor haar.
“Nee. Een onge­luk. Met de brommer.”
Ze lijkt niet echt geïn­te­res­seerd in wat hij zegt. Haar hand gaat nog wat ver­der zijn broeks­pijp in. Hij kijkt omlaag. Ziet hoe ze kip­pen­vel op haar bor­sten heeft gekre­gen. Hoort haar lich­te adem­ha­ling. Even sluit hij de ogen.

Hij kent haar repu­ta­tie. Heeft de ver­ha­len gehoord. Maar dat ze hier. Met hem. Moet hij niet? Wat zou­den zijn vrien­den wel niet denken?

Minu­ten die uren duren. Een hand die almaar ver­der een weg omhoog zoekt. Ze vraagt weer iets. Hij hoort haar stem. Niet bij mach­te te ant­woor­den zucht hij slechts. Zijn vin­gers gra­ven zich in het zand. Op zoek naar houvast.

Dan het onver­mij­de­lij­ke. Haar duim die con­tact maakt. Zacht prie­mend aftast.

Zijn adem stokt in de keel. Een ril­ling trekt door zijn lijf. Voor­dat hij door­heeft wat er aan de hand is, is het alweer voorbij.

Ver­baasd kijkt ze hem aan. Hij heeft nu ook de ogen weer open.
“Was dat wat er was wat ik dacht dat het was?”
Die zin klopt niet, denkt hij. Maar hij geeft geen ant­woord. Kan geen ant­woord geven. Zijn mond is droog­ge­val­len. Opnieuw kijkt hij over haar schou­der. Nu in paniek. Zijn vrien­den voor­bij. Naar de over­kant van het ven. Ver­der nog. Zo ver moge­lijk weg. Weg van hier.
“Goh. Dat is snel.”
Het valt niet op te maken of er bewon­de­ring of afkeu­ring in door­klinkt. Ze trekt haar hand niet terug. Inte­gen­deel. Haar vin­gers blij­ven in bewe­ging. Onder­zoe­kend. Ver­ken­nend. Nieuwsgierig.
Hij besluit nog even te blijven.

Wan­neer ze uit­ein­de­lijk opstaat gaat ze niet naar haar hand­doek, maar loopt naar het water. Hij blijft leu­nend op zijn elle­bo­gen ach­ter. Kijkt haar na. Ziet hoe haar biki­ni­broek­je aan één kant een stuk opge­scho­ven is. Bij het water aan­ge­ko­men draait ze zich om en blaast hem een kus­hand­je toe. Met rechts.

~ ~ ~


Reacties

  1. Anna

    Moooi 🙂

  2. Lilith

    Hihi, dit soort ver­ha­len staan momen­teel in het tijd­schrift dat wij altijd kopen.
    In plaats van ‘de zomer van het span­nen­de boek’ is er momen­teel de cate­go­rie ‘de zomer van de span­nen­de broek’.
    Leuk geschreven 🙂

  3. Monique (@Weerzinwekkend)

    In de cate­go­rie ‘zin­de­rend zomer­ver­haal’ com­pleet geslaagd. Hoe­wel ik ze beter ken van­uit vrou­we­lijk per­spec­tief, ach ja, die tijd­schrif­ten en hun zomer­spe­ci­als, haha.