Moederskindje

Deze namid­dag reed ik weer eens door de straat waar ik mijn vroe­ge jeugd­ja­ren heb door­ge­bracht. Bij me in de auto zaten mijn doch­ter en haar kin­de­ren. Ik ver­tel­de waar ik had gewoond en ver­baas­de me zoals altijd over hoe­veel er ver­dwe­nen is. Er was nog maar wei­nig dat ik her­ken­de. Wel viel me op dat er iets niet klop­te. Zon­der te weten wat het nu pre­cies was. Tij­dens het ver­der rij­den pij­nig­de ik mijn her­sens. Het lever­de voor­als­nog niets op.

Wat later zaten we in de tuin bij mijn ouders. Ook de zus van mijn moe­der en haar man waren er. We geraak­ten in gesprek over de ver­loe­de­ring van som­mi­ge gedeel­tes in onze oude buurt. Ik werd enke­le malen gepre­zen over hoe goed mijn geheu­gen wel niet was toen ik pro­bleem­loos de namen van ver­schil­len­de mar­kan­te per­so­nen en win­kels van vroe­ger wist op te hoes­ten. Onder­wijl door­zocht ik mijn schijn­baar onfeil­ba­re geheu­gen ver­der en die­per. Nog steeds zon­der resultaat.

Zojuist schoot het me opeens te bin­nen. Een oer­beeld wat ik al jaren bij me draag en met zorg koes­ter, klopt niet.

Het is een gebeur­te­nis, een klein dra­ma, van toen ik nog op de lage­re school zat. Ik sta in onze voor­tuin. Het is mid­dag en de zon schijnt. Zoda­de­lijk moet ik weer naar school voor de twee­de helft van die dag. Mijn moe­der stapt op haar fiets, wenst me een fij­ne mid­dag en gaat naar de stad. Wan­neer ik haar uit­zwaai word ik plots bevan­gen door zoiets als een angst­aan­val. Van de schrik om dit onbe­ken­de gevoel begin ik te hui­len. Ik roep om mijn moe­der. Die draait zich aan het eind van de straat nog een keer­tje om en zwaait terug voor­dat ze de bocht indraait en uit het zicht ver­dwijnt. Alleen met mijn klein ver­driet blijf ik achter.

Nooit ben ik het ver­ge­ten. De laat­ste dagen kwam het zelfs vaker voor­bij dan nor­maal. Zomaar over­dag op het werk. Ook tij­dens het hard­lo­pen. Of ’s nachts in mijn dro­men. Elke keer weer opnieuw ver­dween mijn moe­der defi­ni­tief uit mijn blik­veld nadat ze nog een­maal omge­ke­ken had.

Maar van­daag kwam ik erach­ter dat het niet kan klop­pen. Zo raar dat het me nu pas opvalt, ter­wijl het zo over­dui­de­lijk fout is. In het oer­beeld staat onze voor­tuin en de hui­zen­rij ach­ter mij haaks op de straat waar ik mijn moe­der onbe­reik­baar ver zie weg­fiet­sen. Als­of ons huis op de kop van een T‑splitsing was geplaatst. Doch tegen­over ons huis was hele­maal geen straat. Het was gele­gen aan een straat die paral­lel met de hui­zen mee­ging. Aan de ande­re kant was opnieuw een hui­zen­rij waar we tegen­aan keken.

Heeft die hele gebeur­te­nis dan nooit plaats­ge­von­den? Waar­om is ze dan zo sterk aan­we­zig in mijn her­in­ne­ring? Of is het net iets anders gegaan dan ik me altijd heb voor­ge­hou­den? Wan­neer ik het stra­ten­plan van toen in gedach­ten neem, dan kan het niet anders dat ik, nadat ik die onver­wach­te huil­bui kreeg, onze straat ben uit­ge­rend om ver­vol­gens de hoek naar links om te gaan. Daar­na is het nog twin­tig meter voor­dat er een straat naar rechts gaat. Daar moet ik zijn gestopt om te con­sta­te­ren dat mijn moe­der al te ver ver­wij­derd was. Mijn lui­de roe­pen kon daar niets meer aan verhelpen.

Maakt het veel uit? Ten­slot­te was ze later die dag weer gewoon thuis toen de school uit was. De gebeur­te­nis van die mid­dag was ik zelf alweer ver­ge­ten. Alles was nor­maal. Als­of er niets was voor­ge­val­len. Dus waar­om hecht ik ach­ter­af zoveel waar­de aan dit (onjuis­te) beeld? Ik weet het eer­lijk gezegd niet. Mis­schien staat het voor iets gro­ters dan ik me bewust ben. Wordt het me ooit dui­de­lijk. Tot die tijd blijf ik het met me mee­dra­gen. Of ik wil of niet.

We waren trou­wens bij mijn ouders op bezoek om te zien hoe het mijn moe­der ver­ging nu ze gis­ter bij haar een tumor in de borst had­den weg­ge­haald. Nog die­zelf­de dag dat ze de ope­ra­tie had onder­gaan bel­de ze me op om te ver­tel­len dat alles goed was gegaan. Ik haal­de opge­lucht adem aan de tele­foon en zag haar aan ’t eind van de straat omdraai­en en terug komen fiet­sen. Snel droog­de ik mijn tranen.