Ze (we? nee, ze! goed opletten) zitten aan een tafeltje. In een restaurant. Hij maakt een grapje. Zij lacht. Haar witte tanden bloot. Dan komen er tranen. De ober blijft even op gepaste afstand staan. Schraapt zijn keel. Heeft het gesmaakt? Jazeker, het smaakte prima. Nog iets te drinken? Water bij de wijn. Inmiddels zijn de tranen verdwenen. Opgenomen in het grote witte servet. Nu weet hij niet meer wat te zeggen. Grijpt haar hand. Kijkt haar aan. Luister, zegt hij alsnog. Wanneer we in een film zouden spelen, dan zou er nu van die mooie romantisch droefmakende muziek zachtjes opklinken. En wij (zij? nee, wij! hij is nu aan het woord! goed opletten zei ik toch) zouden samen op de bank zitten en vertwijfeld uitroepen waarom ze niet doorhebben dat ze voor elkaar bestemd zijn en waarom en waarom en waarom. Maar zij knikt slechts. En hij (ik? nee, laat maar! zucht) laat haar hand los. Het is geen film en het eten wordt koud en de ober komt en de wijn was eigenlijk helemaal niet lekker. Daarna gaan ze allebei naar huis. Net als in sommige films. Je weet wel. Die zonder happy end. Oh ja, zijn kat had ook nog alles ondergekotst bij thuiskomst. (de zijne? nee, de jouwe deze keer)
~ ~ ~
Reacties
bah, dat is genieten van verwaring 😉
Het was vooral genieten van het verwarrend schrijfproces 😉
Ow, nou ja… als je het om verwarring te scheppen te doen was — top! 😉
Yep, daar was het allemaal om te doen.