20140226 — woensdag

Ele­va­tor pitch

Op de gang kom ik hem opeens tegen. Onver­wacht. Hij hoort hier niet te zijn. Zijn kan­toor is ergens anders. Ver weg. In een ander land. Toch zie ik hem nu recht op mij af komen lopen. Ik bedenk me dat ik wel eens over hem heb gedroomd. Zou hij ooit over mij heb­ben gedroomd? Indien ja, moet ik hem dan anders inschatten?

De wereld bestaat niet. Alles wat ik mee­maak heb ik zelf ver­zon­nen. Alleen is het zo jam­mer dat ik het niet kan stu­ren. Dan was ik hier niet.

Ik ben hier wel. Hij ook. We schud­den elkaar de hand. Ik noem hem bij de voor­naam. Hij moet de mij­ne schul­dig blij­ven. De bedoe­ling is dat ik nu wat ga zeg­gen. Zoals bij­voor­beeld. Het blijft leeg in mijn hoofd.

Tij­dens ver­schil­len­de cur­sus­sen heb ik de term ele­va­tor pitch voor­bij horen komen.

[Vroe­ger. Lang gele­den. Heb ik eens in de eer­ste week van mijn aller­eer­ste gloed­nieu­we baan een man in de lift gigan­tisch van repliek gediend omdat hij de deur voor mijn neus wil­de dicht­doen. Het bleek de direc­teur. Het waren twee fan­tas­ti­sche dagen.]

Ik ver­ont­schul­dig me en loop door. Druk druk druk.

Een ele­va­tor pitch. Op de gang nog wel. Het moet niet gek­ker worden.