Ergens in het jaar 2002 raakte ik verdwaald in de staat New Jersey. Niet dat ik er iets aan kon doen. Ik sliep namelijk. Samen met twee collega’s was ik onderweg naar Fishkill. We waren geland op het vliegveld van Newark ten westen van New York en zouden vervolgens met een huurauto richting Fishkill rijden. Voor de duidelijkheid: Fishkill ligt een heel stuk ten noorden van Newark. Tot op de dag van vandaag zijn de meningen verdeeld of het vermoeidheid of slecht kaartlezen was wat ons gedurende meer dan een uur door New Jersey deed dwalen. Maar feit is dat we flink verkeerd zaten en het was voor mijn collega’s ook niet geheel duidelijk hoe ze hier weer gingen uitkomen. Vloekend en tierend reden we door eindeloze buitenwijken op zoek naar aanwijzingen, waarbij mijn twee collega’s bij elk nieuw kruispunt verder geïrriteerd raakten en ik zelf achter in de auto half slaperig probeerde uit te vinden hoe het kwam dat we niet meer in de VS waren.
Het is dan ook leuk om in een kort verhaal uit de bundel Saboteur van Marte Kaan de volgende passage te lezen:
In New Yorks debiele zusje New Jersey verwachtte je de logge gestalte van Tony Soprano op elke straathoek tegen het lijf te lopen. Maar deze kant van de aardbol is zo alledaags als een Hollandse Vinex-wijk. Hoe ontluisterend ook, het lucht op te weten dat wat ik begeerde daverend gewoon blijkt.
[p.54]
De observatie wordt gemaakt door de ik-persoon in een verhaal met de titel ‘New York’. Zij is voor de eerste keer in New York. Samen met haar vriend die auditie gaat doen voor een filmschool. In slechts negen bladzijdes wordt ons duidelijk gemaakt dat hun relatie geen lang leven beschoren zal zijn. Dat heeft weinig te maken met of het haar vriendje wel of niet gaat lukken om toegelaten te worden. Het is de ik-persoon zelf die zich al bij voorbaat heeft neergelegd bij dit in haar ogen onafwendbare einde:
Het zijn de momenten waarop ik me — meer dan anders — afvraag waarom ik het onvermijdelijke niet erken. Ik weet dat ik ook hiermee stop.
[p.57]
Wat voor mij in dit verhaal centraal staat is waar deze overtuiging bij haar vandaan komt dat zij niet in staat is iets af te maken. Dat wordt door Marte Kaan mooi vaag gehouden. Ook voor de ik-persoon is het niet duidelijk. Ze weet van zichzelf dat ze snel opgeeft. Ook dat dit consequenties heeft. Zelfs een hoop details voorafgaande aan de beslissing om weer eens met iets te kappen staan haar helder voor de geest. Het hoe en waarom van zulk een beslissing blijft echter in nevelen gehuld:
[…] maar wat er gebeurde tussen het moment in de bezemkast en het moment dat ik naar adem happend op een winderig perron stond terwijl de de tranen (van opluchting, paniek, geluk?) over mijn wangen stroomden, weet ik niet.
[p.56]
Om dit relaas te lezen van iemand die met het leven geen raad weet, ingebed tussen een openingsalinea waar zij met vliegtuig en al uit de lucht komt gevallen om door engelen gered te worden en eindigend met een scene waar ze zichzelf in de grond ziet wegzakken om te hopen op een nieuwe kans haar aangereikt door diezelfde engelen, is heerlijk ontregelend en typerend voor de meeste verhalen in deze bundel. Wat het allemaal betekent? Daar ben ik nog niet uit. En in die zin is een kort verhaal voor mij meer dan geslaagd wanneer het na (eerste, tweede, derde) lezing gewoon blijft doorwerken en de fantasie prikkelen.
—
Dit is een aanvulling op mijn eerdere bespreking van Saboteur in het kader van Een perfecte dag voor literatuur. Ik gaf toen aan om een aantal korte verhalen uit de bundel wat meer aandacht te geven. Dit zijn ze:
- New York
- Zwaan
- Saboteur
- Hoofdredacteur
- Nirwana
- Exit