Vanochtend liep ik in alle vroegte over de dijk richting Driel. Het miezerde. Het was guur. Er was geen mens te bekennen. Alleen wat ganzen die stilletjes in de berm tegen elkaar zaten te schuilen en beneden aan de dijk een verzopen schaap. Kortom, ik genoot met volle teugen.
Toen ik eerder deze ochtend rond zessen wakker werd door de regen die op ons zolderdak kletterde had ik eerst zoiets van ‘hè bah, wat een rotweer’. Maar dat ging meteen over want hardlopen in de regen is wat ik liever doe dan wanneer het droog en warm is. Het duurde dan ook niet al te lang voordat ik buiten aan mijn rek- en strekoefeningen begon. Op het plekje bij de recreatieplas waar ik dat altijd doe was het uitgestorven.
In de eerste kilometer die ik richting de dijk liep bedacht ik me dat het toch voordelen heeft dat ik geen geschikte sportbril heb weten te vinden. Met een bril op zou ik niets zien door de aanhoudende regen. Nu kon ik in ieder geval de eerste meters onderscheiden. Daarna werd het een grijze waas. Omdat ik geen (sport)bril op had.
Bij de tweede kilometer begon ik me op mijn ademhaling en hartslag te concentreren. Omdat ik altijd alleen loop hoef ik er niet op te letten dat ik ook nog een gesprek kan voeren zonder al teveel gehijg. Ik hoef er alleen maar rekening mee te houden dat ik mezelf niet al te vroeg ‘opblaas’ door te hard van start te gaan. Rustig dwong ik mezelf mijn passen te tellen om zo in een meditatieve cadans te komen. Dat werkt bij mij het prettigst op langere afstanden. Muziek tijdens het hardlopen luister ik allang niet meer.
Na drie kilometer zat ik in het juiste ritme. Ik had me voorgenomen vandaag minimaal tien kilometer te lopen in een vooraf bepaald tempo, dus dat hielp. Ik dacht nu nergens meer aan. Alle opkomende pijntjes en ongemakken probeerde ik te negeren. De nasleep van het griepje na de halve marathon voelde ik nog door mijn hele lijf.
Bij het verlaten van de dijk moest ik nog zo’n drie kilometer voordat ik weer thuis was. Het ging wat moeizamer. Op mijn horloge zag ik dat de gemiddelde snelheid afnam. In de weerspiegeling van een raam viel me op dat mijn houding niet meer goed was. Ik liep teveel voorover gebogen. Een ander teken van vermoeidheid. Met de gedachte dat een warme douche niet lang meer op zich liet wachten richtte ik me op en versnelde nog eenmaal om te proberen mijn vooraf bepaalde tempo vast te houden.
De laatste kilometer liep ik van bocht naar bocht. Telkens hield ik me voor dat ik bij de eerstvolgende bocht eventueel wat langzamer mocht indien ik het echt niet meer kon volhouden. Idem na de bewuste bocht. Het lukte. Mijn tempo ging niet meer omlaag. Ik had zelfs het gevoel dat ik weer herstelde nog tijdens het lopen. Even dacht ik er aan om wat extra kilometers te pakken toen ik bijna thuis was.
Heel eventjes maar.
Onder de douche vroeg ik me af in hoeverre ik al een rennende Boeddha was.
~ ~ ~