De cameraman

Van­daag zag ik mijn vader. Het was totaal onver­wachts maar van­we­ge de omstan­dig­he­den kon ik geen con­tact met hem maken om hem te laten weten dat ik er ook was. Hij stond ach­ter een sta­tief met daar­op een video­ca­me­ra en maak­te opna­mes van een kerk­dienst die opge­dra­gen werd voor een over­le­de­ne. Zelf zat ik op gelij­ke hoog­te als waar hij stond maar dan wel hele­maal aan de ande­re kant van het gebouw.

Ik zat hem mis­schien wel minu­ten­lang adem­loos aan te kij­ken. Sinds wan­neer ver­zorgt hij video­re­por­ta­ges? En dan ook nog eens zo ver weg van zijn woon­plaats. Hoe zou hij hier geko­men zijn? Waar­om had hij niet ver­teld dat hij ook hier zou zijn? Dan had­den we een gedeel­te van de reis mis­schien kun­nen combineren.

Almaar hoop­te ik dat hij een keer onze kant op zou kij­ken zodat ik hem een teken kon geven van mijn aan­we­zig­heid. Hij bleef ech­ter gecon­cen­treerd op wat zich afspeel­de voor hem waar de fami­lie van de over­le­de­ne was ver­za­meld rond­om het opge­baar­de lichaam. Altijd even plichts­ge­trouw. Zoals ik hem ken.

Langs me zat I. Voor­zich­tig stoot­te ik haar aan en wees naar mijn vader. Was het haar ook al opge­val­len dat hij hier was? Ver­baasd keek zij naar de man die ik aan­wees. Daar­na naar mij. Wat lijkt die man veel op je vader, zo fluis­ter­de ze zacht­jes. Dat is gewoon grie­ze­lig. Opnieuw draai­de ze zich weer in zijn rich­ting. Ik volg­de haar blik. Ze had me aan het twij­fe­len gebracht.

Was dit niet mijn vader? Aan­dach­tig bestu­deer­de ik zijn bewe­gin­gen. Hoe hij af en toe op die typi­sche manier over zijn bril keek. De hou­ding waar­op hij ach­ter het sta­tief stond en de came­ra bedien­de. Het klop­te alle­maal pre­cies. En toch net niet hele­maal. Klei­ne details die niet pas­ten in het beeld begon­nen me nu op te val­len. Hij droeg een ande­re bril dan dege­ne die hij bij onze laat­ste ont­moe­ting had opge­had. Ook was hij een flink aan­tal kilo’s aan­ge­ko­men. Maar de door­slag gaf de manier waar­op hij zijn mond tuit­te zoals ik dat nog nooit eer­der bij mijn vader had gezien. Niet een keer, maar con­ti­nu. Een soort van tic.

Gefas­ci­neerd bleef ik hem in de gaten hou­den onder­tus­sen mezelf afvra­gend wat ik na afloop zou doen. Moest ik hem aan­spre­ken? Stie­kem wat foto’s van hem maken? Kon het zijn dat hij fami­lie van mijn vader was? Omdat een groot gedeel­te van de dienst in een taal gehou­den werd waar ik geen woord van kon vol­gen voel­de het als­of ik me in een geï­so­leer­de ruim­te bevond met nu alleen nog maar die ande­re man die voor 99 pro­cent mijn vader had kun­nen zijn. Al het ande­re was ruis op de achtergrond.

Plots was de beto­ve­ring ver­bro­ken. De dienst was afge­lo­pen en ieder­een werd ver­zocht zich naar bui­ten te bege­ven zodat de fami­lie de gele­gen­heid kreeg nog een­maal in beslo­ten kring afscheid te nemen alvo­rens de tocht naar de begraaf­plaats zou begin­nen. In de druk­te ver­loor ik de man uit het oog. Ook bij de begra­fe­nis zag ik hem ner­gens meer. De men­sen die ik sprak waren niet betrok­ken bij de orga­ni­sa­tie en had­den geen idee wie de came­ra­man was.

In de auto op weg naar huis kwa­men we in een file terecht. We ston­den lan­ge tijd stil en I viel in slaap op de stoel naast me. Enke­le auto’s voor me had ik het idee dat er iemand ach­ter het stuur zat met een grijs baard­je. Zou dat als­nog de came­ra­man kun­nen zijn? Of was het alleen maar mijn ver­beel­ding die me par­ten speel­de? Ik pro­beer­de van rij­strook te wis­se­len om zo wat dich­ter bij hem te komen maar het was ver­geef­se moei­te. Inte­gen­deel, de afstand werd alleen maar gro­ter tot­dat ik hem opnieuw uit het oog verloor.