20160220 — zaterdag

Een glad­de jon­gen met glad­de praatjes

Eer­ste deel — Der­de hoofdstuk:
Waar­in wordt ver­haald op wel­ke dwa­ze wij­ze Don Qui­chot zich rid­der deed slaan

Nau­we­lijks heeft Don Qui­chot zijn maal­tijd ach­ter de kie­zen of hij wordt alweer gekweld door de gedach­te dat hij nog steeds niet tot rid­der is gesla­gen. In de waan dat de her­ber­gier een ware kas­teel­heer is ver­zoekt Don Qui­chot hem of hij bij het krie­ken van de och­tend de rid­der­slag kan uit­de­len. Na eni­ge aar­ze­ling besluit de her­ber­gier het spel mee te spe­len omdat hij het ‘ver­moe­den had dat het zijn gast in het hoofd haperde’.

Rid­der­slag:
Een rid­der­slag of acco­la­de is het ver­le­nen door een (adel­lijk) heer van de rid­der­lij­ke waar­dig­heid door mid­del van het leg­gen van diens zwaard op bei­de schou­ders van een per­soon. Het woord ‘acco­la­de’ ver­wijst hier­bij ook naar de omhel­zing die iemand die de rid­der­slag kreeg van dege­ne die hem tot rid­der sloeg tij­dens de ceremonie.
[Wiki­pe­dia]

Alvo­rens het zo ver is wil Don Qui­chot gedu­ren­de de nacht een wake hou­den in de kapel van het kas­teel. Bij gebrek aan een kapel (zoge­naamd onlangs afge­bro­ken om een nieu­we te laten bou­wen) wordt beslo­ten dat hij in plaats daar­van de wacht kan hou­den op het bin­nen­plein. Zo gezegd zo gedaan.

Het duurt ech­ter niet lang voor­dat het mis gaat. Enke­le ezel­drij­vers die in de her­berg ver­blij­ven gaan niets­ver­moe­dend hun bees­ten water geven maar wor­den door Don Qui­chot aan­ge­zien voor indrin­gers. Onbe­vreesd slaat hij hen neer en slechts door tus­sen­komst van de her­ber­gier wordt voor­ko­men dat de boel totaal uit de hand loopt wan­neer meer­de­re gas­ten er zich mee wil­len gaan bemoeien.

Gehaast wordt beslo­ten dat de cere­mo­nie een aan­vang kan nemen omdat Don Qui­chot aan alle voor­waar­den vol­daan heeft. Met een kas­boek in de hand beveelt de her­ber­gier, die nu ern­stig spijt heeft dat hij zich heeft laten ver­lei­den om mee te gaan in de fan­ta­sie­we­reld van Don Qui­chot, hem te knie­len en slaat hem eerst met de hand in de hals en daar­na met het zwaard op de rug tot rid­der. Zon­der ver­der te hoe­ven beta­len voor zijn maal­tijd kan Don Qui­chot, nu als een ware rid­der, zijn paard Ros­si­nant zade­len om te ver­trek­ken voor nieu­we avonturen.

Wat ik leuk vind aan dit hoofd­stuk is de rol van de her­ber­gier. Omschre­ven als ‘een glad­de jon­gen’ denkt hij mis­schien wat geld uit de zak van Don Qui­chot te kun­nen klop­pen door zich voor te doen als kas­teel­heer. Zeker wan­neer hij begint te vra­gen of de rid­der soms geld bij zich heeft. ‘Geen duit’, is het ant­woord van Don Qui­chot, en wel omdat hij in de rid­der­li­te­ra­tuur nog nooit gele­zen heeft dat dolen­de rid­ders geld op zak hebben.

Hier­op toont de her­ber­gier zich van zijn filo­so­fi­sche kant:

[…] al stond het niet in de boe­ken geschre­ven, omdat de auteurs het niet nodig acht­ten iets zo van­zelf­spre­kends en nood­za­ke­lijks te beschrij­ven als het bij zich heb­ben van geld en scho­ne hem­den, men moest daar­om nog niet menen dat zij ze niet bij zich hadden.
[p.39, Don Qui­chot, Cervantes]

Ter­wijl Don Qui­chot aan zijn nacht­wa­ke begint drijft de her­ber­gier de spot met hem tegen­over zijn gas­ten. Niet veel later is het ech­ter een gro­te cha­os op het bin­nen­plein en kan de her­ber­gier niets anders doen dan in zijn rol blij­ven van kas­teel­heer om zodoen­de Don Qui­chot te laten gelo­ven dat hij hem tot rid­der kan slaan waar­na hope­lijk de rust zal weer­ke­ren. In plaats van geld aan hem te ver­die­nen heeft het kort­ston­di­ge ver­blijf van Don Qui­chot de her­ber­gier alleen maar geld gekost.