Halverwege het verhaaltje over Knorrebol de koning merkte ik op dat hij meer bezig was met zijn voet dan met luisteren. Ik vroeg wat er aan de hand was. Voorzichtig schoof hij het dekbed aan de kant en liet zijn voet (vee oo ee tee) zien. Op de wreef zat een klein korstje waar hij zacht overheen wreef. Het doet zeer (zet ee ee er), zo vertrouwde hij me toe. Hij had zich blijkbaar eerder die dag flink gestoten. Ik vroeg of ik iets kon doen, maar dat was niet nodig (en ee ee).
Weet je dat ik ook een paar van die korsten heb. Waar dan? wilde hij weten. Op m’n knie. En ik begon mijn broekspijp op te rollen om het hem te laten zien. Aandachtig bestudeerde hij de verschillende blauwe plekken en wondjes rondom mijn knie. Vijf (vee ij ef) stuks constateerde hij. De grootste werd vergeleken met die van hemzelf. Bijna even groot (gee er oo tee, oh nee, dat is ef au tee).
Ik rolde mijn broekspijp naar beneden en pakte het boek weer op om verder te gaan met voorlezen. Maar het doet nog steeds zeer (zet ee ee er), zei hij.
~ ~ ~
Hij spelt echt alles! vertelde zijn oudere broer me dit weekend al. Klopt dat? vroeg ik hem. Jee aa, was het antwoord.