Zaterdag, 12 maart 2016

Don Qui­chot, Cer­van­tes — Eer­ste deel — Zes­de hoofd­stuk
Ver­ha­len­de het ver­ma­ke­lijk en omstan­dig onder­zoek, dat de pas­toor en de bar­bier in de boe­ke­rij van de geest­rij­ke rid­der ondernamen

Als hij maar geen dolen­de rid­der wordt, ze schop­pen hem mis­schien half dood

De vol­gen­de dag is het opnieuw cri­sis­be­raad ten hui­ze van Don Qui­chot. Nu onze dolen­de rid­der weer op het vei­li­ge nest is terug­ge­keerd en voor­lo­pig het bed moet hou­den om enigs­zins te her­stel­len van de afran­se­ling door de ezel­drij­ver besluit het klei­ne gezel­schap zijn bibli­o­theek aan een nader onder­zoek te onderwerpen.

Een hele serie boe­ken pas­seert de revue waar ik nog nooit eer­der van gehoord heb (wat niet veel wil zeg­gen) maar waar ik me toch van afvraag in hoe­ver­re ze door Cer­van­tes ver­zon­nen zijn. Ik krijg het idee dat Cer­van­tes con­ti­nu wer­ke­lijk­heid en fic­tie op een inge­ni­eu­ze manier door elkaar laat vloei­en. Zon­der dat ik daar voor­als­nog veel meer over weet te zeg­gen. Het blijft bij een gevoel.

Het doel van deze boe­ken­in­spec­tie is om te bepa­len wel­ke exem­pla­ren in de col­lec­tie rich­ting brand­sta­pel kun­nen en wel­ke even­tu­eel gespaard kun­nen wor­den. Tijd­ver­spil­ling in de ogen van Don Quichot’s nichtje:

Geen gena­de, voor geen enkel boek, ze heb­ben alle­maal schuld aan het onheil […]

[p.54, Don Qui­chot, Cervantes]

De pas­toor en de bar­bier den­ken daar ech­ter anders over. Hoe­wel zij ook van mening zijn dat de vele rid­der­ro­mans het hoofd van Don Qui­chot op hol heb­ben gebracht kun­nen zij daar­en­te­gen waar­de­ring opbren­gen voor de schoon­heid van enke­le ande­re lite­rai­re wer­ken, en in het bij­zon­der de poë­zie. Opnieuw tot onte­vre­den­heid van het nicht­je. Zij is bang dat een­maal her­steld haar oom van de ene gek­kig­heid in de ande­re zal vervallen:

[…] want het zou waar­lijk geen won­der wezen wan­neer oom als hij weer beter is van zijn rid­der­ziek­te, het door deze boe­ken in het hoofd kreeg om zin­gen­de en een of ander instru­ment bespe­len­de als her­der door bos en wei te gaan dolen, of wat het aller­erg­ste ware, aan het dich­ten slaan. Want dit is naar ik heb horen ver­lui­den een vol­ko­men onge­nees­lij­ke besmet­te­lij­ke ziekte.

[p.56, Don Qui­chot, Cervantes]

Als hij maar geen dolen­de rid­der wordt
ze schop­pen hem mis­schien half dood.
Maar lie­ver dat nog
dan met een vers in zijn kop
als een dich­ten­de her­der,
want daar wordt hij alleen maar slech­ter van.

Tus­sen de boe­ken tref­fen ze ook La Gala­tea aan. Op voor­spraak van de pas­toor blijft deze roman­ti­sche ver­tel­ling een gang naar de brand­sta­pel bespaard. De schrij­ver ervan blijkt name­lijk een vriend van hem te zijn:

Zijn boek is niet slecht gedacht; het is aar­dig opge­zet, maar het is niet af: wij die­nen het aan­ge­kon­dig­de twee­de deel af te wach­ten; wel­licht zal men als dat beter is het geheel met die wel­wil­lend­heid kun­nen begroe­ten wel­ke men het nu nog moet ontzeggen […]

[p.58, Don Qui­chot, Cervantes]

Had ik al gezegd dat La Gala­tea geschre­ven is door Cer­van­tes zelf? Het was zijn eer­ste roman en niet bijs­ter suc­ces­vol. Een twee­de deel heeft vol­gens de over­le­ve­ring nooit het licht gezien. (Waar komt toch dat gevoel van­daan dat Cer­van­tes op een inge­ni­eu­ze manier speelt met de gren­zen van wer­ke­lijk­heid en fic­tie?)

Geef een antwoord