Es ist der Vater mit seinem Kind

Robert Pir­sig en Chris — 1968

[p.63–71]

Een col­le­ga in de VS heeft een aan­tal dagen vakan­tie en doet daar ver­slag van op facebook. Het is niet dat ik haar op de voet volg, maar van­och­tend zag ik een bericht­je dat ze kof­fie had gedron­ken bij de Chau­tau­qua Dining Hall in Boul­der. Ik moest met­een aan Robert Pir­sig den­ken en aan zijn boek Zen and the Art of Motor­cy­cle Main­tenan­ce. En daar­na aan mijn blogs­erie die ik erover begon­nen was waar­bij de Chau­tau­qua al de revue was gepas­seerd. Tot mijn ver­ba­zing zag ik dat de laat­ste blog­post van novem­ber vorig jaar dateer­de. Daar­na niets meer. Ter­wijl ik toch echt van plan was geweest er heel regel­ma­tig in te blij­ven lezen en erover te blog­gen was ik voor­als­nog niet ver­der geko­men dan blad­zij­de 63. Sha­me on me!

Ik pak­te het boek uit de kast en begon ver­der te lezen bij waar ik was geble­ven. Voor ik het wist had het ver­haal me weer hele­maal te pak­ken. Man, wat kan die Pir­sig schrij­ven. Iede­re keer opnieuw valt me dat op. Zon­der het pre­cies te kun­nen dui­den lijkt het of alle zin­nen bij hem een extra, die­pe­re lading heb­ben. Een­tje die ik wel ver­moed maar veel­al niet echt kan (be)grijpen. Tege­lijk stoort het niet dat ik voor mijn gevoel niet alles mee­krijg wat Pir­sig er (moge­lijk) in heeft gestopt. Dat­ge­ne wat ik wel mee (denk te) krijg(en) is daar­voor inte­res­sant genoeg. Het gaat me nooit ver­ve­len ondanks de vele keren dat ik dit boek al gele­zen heb.

Nu viel ik dan ook wel mid­den in een heel bij­zon­der en aan­grij­pend gedeel­te. Hier wordt voor de eer­ste keer dui­de­lijk dat de zoon van de ik-per­soon een psy­chi­sche aan­doe­ning heeft. Zijn de ande­re reis­ge­no­ten John en Syl­via eerst nog kwaad op het gedrag dat Chris ver­toont, al snel ver­an­dert dat in ver­sla­gen­heid wan­neer ze horen wat er daad­wer­ke­lijk met hem aan de hand is. Het zet de hele hier­aan voor­af­gaan­de pas­sa­ge (en som­mi­ge eer­de­re pas­sa­ges) in een ander licht.

Wat het onheil­spel­lend maakt is de gedach­te­gang bij de ik-per­soon. Die ver­liest zich in een soort van ety­mo­lo­gi­sche zoek­tocht rond­om het woord ‘kin’ wan­neer hij pro­beert uit te leg­gen waar­om hij met Chris niet lan­ger naar medisch spe­ci­a­lis­ten gaat om hem te laten behandelen:

‘I don’t know why … it’s just that … I don’t know … they’­re not kin.’ … Sur­pri­sing word, I think to myself, never used it befo­re. Not of kin … sounds like hill­bil­ly talk … not of a kind … same root … kind­ness, too … they can’t have real kind­ness toward him, they’­re not his kin … That’s exact­ly the feeling.
[…]
It goes over and over again through my thoughts … mein Kind — my child. The­re it is in ano­ther lan­gu­a­ge. Mein Kin­der … ‘Wer rei­tet so spät durch Nacht und Wind? Es ist der Vater mit sei­nem Kind.
[p.69, Zen]

De zin­nen zijn een ver­wij­zing naar het beroem­de gedicht Erlkö­nig geschre­ven door Johann Wolf­gang von Goet­he. Hier­in haast een vader zich met zijn (zie­ke?) kind naar huis. Het kind is bang gegre­pen te wor­den door de Erlkö­nig maar de vader pro­beert hem gerust te stel­len door te zeg­gen dat hij slechts flar­den mist ziet en geen gees­ten. Bij aan­komst is het kind over­le­den. John en Syl­via zijn geschokt wan­neer ze dit ver­haal horen. Mis­schien dat ze net als de lezers van dit boek onbe­wust de link leg­gen naar de ik-per­soon met zijn (geestes)zieke zoon op de motor.

~ ~ ~

Erlkö­nig

Wer rei­tet so spät durch Nacht und Wind?
Es ist der Vater mit sei­nem Kind;
Er hat den Kna­ben wohl in dem Arm,
Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm.
Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht?
Siehst Vater, du den Erlkö­nig nicht!
Den Erlen­kö­nig mit Kron’ und Schweif?
Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif.
‘Du lie­bes Kind, komm geh mit mir!
Gar schö­ne Spie­le, spiel’ ich mit dir;
Manch’ bun­te Blu­men sind an dem Strand;
Mei­ne Mut­ter hat manch’ gül­den Gewand.’
Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht,
Was Erlen­kö­nig mir lei­se verspricht?
Sei ruhig, blei­be ruhig, mein Kind!
In dür­ren Blät­tern säu­selt der Wind.
‘Willst fei­ner Kna­be, du mit mir gehn?
Mei­ne Töch­ter sol­len dich war­ten schön;
Mei­ne Töch­ter führen den nächt­li­chen Reihn
Und wie­gen und tan­zen und sin­gen dich ein.’
Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort
Erlkö­nigs Töch­ter am düste­ren Ort?
Mein Sohn, mein Sohn, ich seh’ es genau;
Es schei­nen die alten Wei­den so grau.
‘Ich lieb dich, mich reizt dei­ne schö­ne Gestalt;
Und bist du nicht wil­lig, so brauch’ ich Gewalt!’
Mein Vater, mein Vater, jetzt faßt er mich an!
Erlkö­nig hat mir ein Leids getan!-
Dem Vater grau­set’s, er rei­tet geschwind,
Er hält in den Armen das äch­zen­de Kind,
Erreicht den Hof mit Mühe und Not;
In sei­nen Armen das Kind war tot.

Johann Wolf­gang von Goet­he (1749–1832)

~ ~ ~

PS: Pas later vie­len me de twee ‘mens­bo­men’ op die in de illu­stra­tie door Her­mann Frei­hold Plüd­de­mann op de ach­ter­grond te zien zijn. Zou de legen­de van de wab­i­man dan toch op waar­heid berusten…?