20161021

The ter­ror! The terror!

[p.83–96]

It took me more than a week to dedu­ce from the evi­den­ce around me that eve­ry­thing befo­re my waking up was a dream and eve­ry­thing after­ward was reality.
[p.93, Zen]

Het is bij­na Hal­lo­ween en over­al zie ik lijst­jes ver­schij­nen van de bes­te hor­ror­films of ‑ver­ha­len. Ondanks dat ik een rede­lij­ke maca­be­re fan­ta­sie heb (zie bij­voor­beeld mijn reeks ver­ha­len met de serie­moor­de­naar Eric in de hoofd­rol) ben ik niet zo’n bijs­ter gro­te fan van dit gen­re. Zolang het flink over the top is met veel bloed en afge­hak­te lede­ma­ten, dan gaat het nog wel. Ergens lukt het me om afstand te blij­ven hou­den en mezelf te zien als een kij­ker of lezer. Dat gaat me veel min­der mak­ke­lijk af zodra het psy­cho­lo­gisch wordt. Ver­ha­len of films waar­bij het niet meer dui­de­lijk is of een per­soon droomt of waakt krui­pen bij mij onder de huid en raak ik niet snel kwijt. Dat is voor mij ech­te horror.

Laat ik die hor­ror van­daag of all pla­ces tegen­ko­men in Zen and the Art of Motor­cy­cle Main­tenan­ce.

Ik ben aan­be­land bij het laat­ste hoofd­stuk van deel 1. Nadat het reis­ge­zel­schap per motor­fiets hun tocht weer heeft her­vat gaat de ik-per­soon ver­der met zijn ver­haal over Phaed­rus, iemand die we in het vori­ge hoofd­stuk heb­ben leren ken­nen als een den­ker die niet door zijn omge­ving begre­pen werd en uit­ein­de­lijk uit de samen­le­ving is verwijderd.

Aller­eerst wordt er opnieuw stil­ge­staan bij het ver­schil tus­sen een klas­sie­ke en roman­ti­sche bena­de­ring van de wereld. Dit­maal wordt de meta­foor gebruikt van een hand­vol zand. Van alle gewaar­wor­din­gen en indruk­ken die we de hele dag opdoen laten we er slechts een paar tot ons door­drin­gen (de hand­vol zand) omdat we anders hele­maal gestoord zou­den wor­den. Met deze hand­vol (die voor ons gelijk staat aan de wereld) gaan we ver­vol­gens aan de slag om ze ver­der onder te ver­de­len. Dat doen we met ‘het mes’ waar­mee Phaed­rus zo vaar­dig was. Dit onder­ver­de­len is een onein­dig pro­ces. De alge­meen heer­sen­de (roman­ti­sche) opvat­ting is dat dit con­ti­nu ‘snij­den’ alles kapot maakt. Phaed­rus pro­beer­de hier tegen­in te bren­gen dat het tege­lij­ker­tijd iets nieuws opleverde:

Mark Twain’s expe­rien­ce comes to mind, in which, after he had mas­te­red the ana­ly­tic know­led­ge nee­ded to pilot the Mis­sis­sip­pi River, he dis­co­ver­ed the river had lost its beau­ty. Some­thing is always kil­led. But what is less noti­ced in the arts — some­thing is always cre­a­ted too. And instead of just dwel­ling on what is kil­led it’s impor­tant also to see what’s cre­a­ted and to see the pro­cess as a kind of death-birth con­ti­nui­ty that is nei­ther good nor bad, but just is.
[p.87, Zen]

Daar hield Phaed­rus zich mee bezig. En het is z’n onder­gang gewor­den. Maar wat is nu pre­cies zijn rela­tie tot de ik-per­soon die zoveel over hem te ver­tel­len heeft?

Het wordt ons dui­de­lijk gemaakt aan de hand van een bele­ve­nis die de ik-per­soon jaren gele­den heeft mee­ge­maakt. Op een feest­je had hij zoveel gedron­ken dat hij een kamer opzocht om even­tjes wat tot rust te komen. Hij werd ech­ter pas de vol­gen­de och­tend wak­ker in een vol­ko­men vreem­de omge­ving waar hij vrij was om zijn kamer te ver­la­ten maar niet het gebouw. Het duur­de nog een week voor­dat hij door­had dat de hele gebeur­te­nis van het feest­je en zijn dron­ken­schap niet voor­ge­val­len was. Naar­ma­te zijn her­stel vor­der­de kreeg hij meer infor­ma­tie. Hij had een nieu­we per­soon­lijk­heid gekre­gen. De vori­ge was door een behan­de­ling met elec­tro­shocks ver­nie­tigd. ‘But who was the old per­so­na­li­ty whom they had known and pre­su­med I was a con­ti­nu­a­ti­on of?’

Dat was natuur­lijk Phaedrus.

De vori­ge per­soon­lijk­heid van de ik-per­soon was com­pleet door­ge­draaid en een gevaar voor zijn omge­ving gewor­den waar­door er niets anders opzat om hem te laten ver­dwij­nen. Voor altijd om nooit meer terug te keren. ‘I have never met him. Never will.’

Maar zeg nooit nooit. Gaan­de­weg de rou­te die de rei­zi­gers afleg­gen gaat de ik-per­soon steeds meer van de omge­ving her­ken­nen hoe­wel hij er bij zijn weten nooit eer­der is geweest. Wel is hem bekend dat Phaed­rus in deze con­trei­en gewoond en gewerkt heeft. Dat kan slechts één ding bete­ke­nen. Phaed­rus ont­waakt. En daar begint voor mij de hor­ror, zo beklem­mend omschre­ven in de vol­gen­de passage:

The EYES! That is the ter­ror of it. The­se glo­ved hands I now look at, stee­ring the motor­cy­cle down the road, were once his! And if you can under­stand the fee­ling that comes from that, then you can under­stand real fear — the fear that comes from kno­wing the­re is now­he­re you can pos­si­bly run.
[p.94, Zen]