De hagel stuiterde vanmiddag tot tegen de schuifpui onder het overdekte terras. Ik stond er bij en keek er naar. Aan de droge kant. In de woonkamer. De wind gierde rondom het huis. Alsof het herfst was.
Waarom schrijf ik over het weer? Dat doe ik anders ook nooit.
Ik las vandaag ergens dat je beter niet een zin kunt beginnen met ‘Waarom’. Beter is iets te formuleren als ‘Hoe komt het toch dat…’. Mij is ontschoten waarom.
Hoe komt het toch dat ik schrijf over het weer? Het is dezelfde vraag waar ik nog steeds geen antwoord op heb. Of misschien wel heb, maar niet wil geven. Niet hier wil delen.
Diep in mij giert het net als rond het huis. Alles wordt overhoop geworpen door de voortrazende wind. Van buiten is echter niets aan mij te zien. Slechts een man die in gedachten verzonken naar smeltende ijskorreltjes staart.
Zou zonder pui de hagel mij bereikt hebben? Het zachte getik tegen mijn schenen de verborgen gevoelens langzaam gelokt hebben? Gelijk pieren naar de oppervlakte komen door het wiegelen van een riek in het gras? Als gehypnotiseerd?
Nog meer vragen. Die er niet toe doen.
Ik overdenk de voorbije weken. Concentreer me op enkele specifieke gebeurtenissen en moet voor de zoveelste keer erkennen dat ik geen idee heb. Geen idee. Geen enkel idee hoe het toch komt. Hoe het toch verder moet. Hoe ik toch zou kunnen helpen. Helemaal geen.
De hagel is gesmolten. De wind is gaan liggen. Aan de andere kant van de schuifpui althans.