Zaterdag, 25 augustus 2018

De hagel stui­ter­de van­mid­dag tot tegen de schuif­pui onder het over­dek­te ter­ras. Ik stond er bij en keek er naar. Aan de dro­ge kant. In de woon­ka­mer. De wind gier­de rond­om het huis. Als­of het herfst was.

Waar­om schrijf ik over het weer? Dat doe ik anders ook nooit.

Ik las van­daag ergens dat je beter niet een zin kunt begin­nen met ‘Waar­om’. Beter is iets te for­mu­le­ren als ‘Hoe komt het toch dat…’. Mij is ont­scho­ten waarom. 

Hoe komt het toch dat ik schrijf over het weer? Het is dezelf­de vraag waar ik nog steeds geen ant­woord op heb. Of mis­schien wel heb, maar niet wil geven. Niet hier wil delen.

Diep in mij giert het net als rond het huis. Alles wordt over­hoop gewor­pen door de voort­ra­zen­de wind. Van bui­ten is ech­ter niets aan mij te zien. Slechts een man die in gedach­ten ver­zon­ken naar smel­ten­de ijs­kor­rel­tjes staart.

Zou zon­der pui de hagel mij bereikt heb­ben? Het zach­te getik tegen mijn sche­nen de ver­bor­gen gevoe­lens lang­zaam gelokt heb­ben? Gelijk pie­ren naar de opper­vlak­te komen door het wie­ge­len van een riek in het gras? Als gehypnotiseerd?

Nog meer vra­gen. Die er niet toe doen.

Ik over­denk de voor­bije weken. Con­cen­treer me op enke­le spe­ci­fie­ke gebeur­te­nis­sen en moet voor de zoveel­ste keer erken­nen dat ik geen idee heb. Geen idee. Geen enkel idee hoe het toch komt. Hoe het toch ver­der moet. Hoe ik toch zou kun­nen hel­pen. Hele­maal geen.

De hagel is gesmol­ten. De wind is gaan lig­gen. Aan de ande­re kant van de schuif­pui althans.