Don Quichot — 1 — 22

Ste­nen voor dank

Hoe Don Qui­chot een aan­tal onge­luk­ki­gen bevrijd­de die men tegen hun wens voer­de naar waar zij niet heen wilden

Dat Don Qui­chot geheel zijn grip op de rea­li­teit kwijt is mag onder­hand wel dui­de­lijk zijn, maar voor de twij­fe­laars volgt in het onder­ha­vi­ge hoofd­stuk weer een knap staal­tje ver­stands­ver­bijs­te­ring van onze held wan­neer ze een groep geke­ten­de mis­da­di­gers onmoe­ten die onder bege­lei­ding van bewa­pen­de bewa­kers rich­ting haven gaan waar ze hun straf moe­ten uit­zit­ten als galei­slaaf op sche­pen van de koning. Ze zijn daar­toe ver­oor­deeld door de rech­ter na het opbiech­ten van hun misdaden.

Niets mis mee, zo zou je den­ken. Daar denkt Don Qui­chot ech­ter heel anders over. Nadat hem dui­de­lijk wordt gemaakt dat de wets­over­tre­ders weg­ge­voerd wor­den om dwang­ar­beid te ver­rich­ten is hij aller­eerst met stom­heid geslagen.

“Hoe­zo dwang­ar­beid? vroeg Don Qui­chot. “Je wilt toch niet zeg­gen dat de koning ook maar op iemand ter wereld dwang tot arbeid uitoefent?”

[p.148]

Het is voor Don Qui­chot met­een dui­de­lijk. Deze onge­luk­ki­gen heb­ben zijn hulp nodig, hoe­zeer San­cho Pan­za hem ook aan het ver­stand pro­beert te bren­gen dat dit alles toch echt met instem­ming van de koning geschied. Ten­slot­te besluit de behulp­za­me rid­der eerst maar eens van de geke­ten­den zelf te ver­ne­men wat ze op hun kerf­stok heb­ben, daar de bege­lei­ders niet van plan zijn om hem die infor­ma­tie te ver­schaf­fen door alle straf­dos­siers voor te lezen die zij ook bij zich hebben.

Wat volgt is een dwars­door­sne­de van het gil­de der boe­ven in die tijd waar zaken zoals dief­stal, geweld, oplich­ting, cor­rup­tie, men­sen­han­del en der­ge­lij­ke aan de orde van de dag zijn. Het is een bont gezel­schap wat de revue pas­seert en zon­der twij­fel heb­ben ze allen hun straf ver­diend. Het is ech­ter Don Qui­chot die na al deze ont­boe­ze­min­gen het hand over zijn hart strijkt en ver­kon­digt dat wat hem betreft deze men­sen vrij­uit mogen gaan. En hij ver­zoekt de bewa­kers hen te bevrij­den ‘omdat deze arme schep­se­len u toch niets gedaan hebben’.

Laat ieder met zijn eigen zon­den te rade gaan; er is een God in den hemel die niet zal ver­zui­men den zon­daar te straf­fen en den bra­ve te belo­nen, en het is niet goed als eer­ba­re man­nen beu­len van ande­ren zijn met wie zij niets te maken hebben.

[p.154]

Daar wil­len de bewa­kers van­zelf­spre­kend niets van weten en algauw ont­aardt dit menings­ver­schil in een ware veld­slag waar de gevan­ge­nen kans zien in de ver­war­ring een aan­tal bewa­kers te over­rom­pe­len waar­door het uit­ein­de­lijk Don Qui­chot is die als over­win­naar uit het strijd­ge­woel komt. Voor zijn knecht is dit het moment om te advi­se­ren snel ver­der te gaan alvo­rens een aan­tal van de op vlucht gesla­gen bewa­kers terug­ke­ren met ver­ster­king. Don Qui­chot heeft ech­ter wei­nig haast en wil eerst nog de ex-gevan­ge­nen toe­spre­ken met het ver­zoek dat zij als teken van dankbaarheid

[…] instan­te­lijk op weg begeeft en naar de stad El Tobo­so gaat om aldaar uwe opwach­ting te maken bij vrou­we Dul­ci­nea van El Tobo­so en deze mede te delen dat haar rid­der, de Rid­der van de Droe­vi­ge Figuur, ulie­den tot haar zendt ten ein­de haar omstan­dig alles van dit roem­ruch­te avon­tuur te ver­ha­len tot op het ogen­blik dat ik u de dier­ba­re vrij­heid teruggaf.

[p.155]

De zelf­be­noem­de lei­der van de troep boe­ven die ‘lang­za­mer­hand wel begre­pen had dat Don Qui­chot niet al te best bij het hoofd was’ zag dat hele­maal niet zit­ten en beval zijn ben­de met een wenk van het hoofd de rid­der en zijn knecht met een regen van ste­nen op ande­re gedach­ten te bren­gen. Toen deze klus geklaard was ver­trok­ken ze haas­tig om uit de han­den van de ‘gevrees­de Her­man­dad’ te blij­ven nu ze weer van hun vrij­heid had­den mogen proe­ven, Don Qui­chot ’ten diep­ste bedroefd’ achterlatend.