De verbeelding aan de macht

Eerste deel – Vijfentwintigste hoofdstuk:
Hetwelk handelt over de wonderbaarlijke dingen die de dappere Ridder van de Mancha in de Sierra Morena overkwamen, en over de penitentie die hij deed naar het voorbeeld van Beltenebros
Laat ik om te beginnen eerst maar eens vertellen hoezeer ik onder de indruk ben van dit boek. Ik had het eerlijk gezegd niet verwacht. Mijn vooringenomen idee was dat het boek Don Quichot een verzameling ridderverhalen was die dan weer eens spannend en dan weer eens amusant zouden zijn, en op z’n tijd opgesmukt met een wijze les. En in de hoofdrol een verwarde edelman die windmolens voor gevaarlijke tegenstanders ziet die verslagen moeten worden. Maar uiteindelijk niet meer dan dat, ridderverhalen.
De reden dat ik Don Quichot ben gaan lezen was niet zozeer om mijn ongelijk te bewijzen (want hoe kon ik weten dat het boek totaal anders was dan wat ik ervan wist) maar om eindelijk eens te kunnen zeggen dat ik het gelezen hàd. Kon aftikken van het lijstje met klassiekers waarvan iedereen wel een eigen versie met zich meezeult. En om natuurlijk te ervaren waarom het boek een klassieker is geworden en nog steeds gelezen wordt.
Ik heb me vergist. Het verhaal is zoveel rijker dan ik had kunnen bevroeden. Dat Don Quichot zich verliest in het dolend ridderschap is een belangrijk gegeven, echter het had ook een totaal andere obsessie kunnen zijn. Want uiteindelijk gaat het daar in mijn ogen vooral om, het zich geheel verliezen in een waanwereld waarin andere wetten en logica gelden. Waarbij het fascinerend blijft in welke mate Don Quichot weet heeft van het feit dat hij gevangen zit in zijn eigen gekte binnen in een wereld waarin hij ooit, lang geleden als een normaal persoon heeft rondgelopen en waarvan hij nog steeds op de hoogte is hoe men daar denkt en oordeelt.
Hoofdstuk vijfentwintig is daar een mooi voorbeeld van. Het bevat de bevestiging van de dubbele laag in de gekte van Don Quichot, gezien onder andere zijn onthullende uitspraak op bladzijde 183:
En om kort te gaan, ik verbeeld mij nu eenmaal dat al wat ik zeg zo is als ik het zeg, en niet anders.
Na de ontluisterende ontknoping in het vorige hoofdstuk waar bijna duidelijk werd waarom de jonge Cardenio zich teruggetrokken heeft in dit door god en iedereen verlaten oord totdat Don Quichot roet in het eten gooide, heeft deze laatste het plan opgevat te blijven zoeken naar de op de vlucht geslagen Cardenio. Althans dat is wat hij in eerste instantie zijn knecht wil laten doen geloven. Niet veel later wordt echter duidelijk wat zijn echte plannen zijn.
In navolging van enkele beroemde dolende ridders die hij als voorbeeld houdt voor alles wat het ware ridderschap behelst wil hij penitentie doen in gelijke aard zoals zij dat in vroeger tijden ook gedaan zouden hebben. En hij zich zeer bewust van het feit dat het misschien wel kan zijn dat zijn idolen zoiets dergelijks misschien wel nooit hebben volbracht, maar dat het alleen in de fictieve weergave van hun heldenlevens zo staat vermeld. Het kan hem niet deren, eerder sterkt het hem in zijn plan, want die hagiografiën dienen een hoger doel:
[…] zij beschrijven hen niet en stellen hen niet voor gelijk zij in werkelijkheid waren, maar zoals zij behoorden te zijn, opdat het nageslacht een voorbeeld zou hebben aan hun deugden.
[p.178]
Wat nu is Don Quichot van plan? Heel simpel (in zijn gedachtenwereld). In navolging van eerdere vertellingen is ook bij hem de verdenking gerezen dat de schone jonkvrouw op wie hij smoorverliefd is, misschien wel helemaal niet verliefd op hem is, of erger misschien wel gebruik maakt van zijn afwezigheid om het gezelschap van andere mannen te zoeken. Zijn penitentie bestaat eruit dat hij in volledige afzondering en totale krankzinnigheid de tijd zal doorbrengen zonder eten en drinken maar gevuld met allerlei dwaasheden zoals het verscheuren van zijn kleren en het bonken van zijn hoofd tegen de rotsen, om maar wat gekkigheid te noemen.
Dit alles om zijn geliefde Dulcinea van El Toboso duidelijk te maken dat het hem ernst is. En dat Sancho vooral niet moet denken dat het allemaal spel is:
‘Dat is juist het fijne van de zaak’, antwoordde Don Quichot, ‘en hier ligt de verhevenheid van mijn bedrijf; want wanneer enig dolend ridder met reden krankzinnig wordt, steekt daar niet de minste verdienste in: het gaat er om dat ik krankzinnig word zonder enige aanleiding, ten einde mijn vrouwe te doen beseffen, dat als ik al zo gek wordt zónder, ik nog veel gekker zou kunnen worden mét reden.
[p.178]
Het is de taak van Sancho om Dulcinea onverwijld op te zoeken en bevestiging te krijgen van de ware aard voor wat haar gevoelens voor Don Quichot. Mochten die positief zijn dan zou daarmee zijn boetedoening en krankzinnigheid ten einde zijn, maar in het geval van afwijzing ‘dan zal ik werkelijk krankzinnig worden, en zo zijnde zal ik er geen verlet van hebben’. Tja, wat kun je hier nog tegenin brengen?
Sancho, die overduidelijk moeite heeft deze hogere vorm van gekte te volgen probeert nog een laatste maal om Don Quichot te overtuigen dat er bij hem toch echt niet meer dan een simpel schroefje los zit en dat het hele dolende ridderschap gebouwd is op ‘koude drukte en leugen en bedrog’. Dat schiet bij Don Quichot logischerwijze in het verkeerde keelgat. Het feit dat zij los van elkaar de dingen compleet verschillend zien heeft een voor de hand liggende reden. Sancho mag dan denken dat ‘alles wat met dolende ridders te maken heeft hersenschim, dwaasheid en waanzin lijkt en in tegenspraak is met de werkelijkheid,
Maar dat is eigenlijk niet zo, er zwerft evenwel altijd een zwerm tovenaars rond ons heen die alles wat wij waarnemen verdraaien en veranderen en naar hun hand zetten, al naar het hun lust ons te helpen of te gronde te richten.
[p.180]
Zo valt bijvoorbeeld te verklaren dat een uiterst kostbare helm die Don Quichot ontdekt heeft in de ogen van Sancho slechts een doodnormale scheerkom van een kapper is. Want als hij of ieder ander die zo’n helm had willen stelen dit voorwerp niet kan zien, of althans het voor iets anders houdt hoeft Don Quichot het niet de hele tijd met zijn leven te bewaken. Dus. Logisch toch?
Voor mij zijn het dit soort (in veel gevallen droogkomische) dialogen tussen Don Quichot en Sancho die het verhaal zo lezenswaardig maken. Er wordt uiterst vermakelijk de spot gedreven met de gekte van Don Quichot waardoor het geheel zich gaandeweg afspeelt op een meta-niveau waar de lotgenoten elkaar bezien en beoordelen voor wat betreft hun eigen rol.
Op de laatste bladzijde van dit knotsgekke hoofdstuk kan Don Quichot het niet laten zijn knecht toe te vertrouwen ‘dat jij geen zier minder gek bent dan ik’, terwijl hij aanstalten maakte zich te ontdoen van zijn kleding:
En hij trok haastig zijn broek uit, en daar stond hij naakt in zijn hemd; en zonder zich te generen maakte hij een paar capriolen, en buitelde tweemaal over de kop met het hoofd naar beneden en de benen in de lucht, dergelijke zaken onthullende dat Sancho, om ze niet voor een tweede maal te zien, Rossinant keert liet maken en zijn geweten gerust voelde in de overtuiging dat hij inderdaad zweren kon dat zijn heer stapelgek was.
[p.186]