20190210 — zondag — 2

Een onver­wachts ja-woord

Eer­ste deel – Zeven­en­twin­tig­ste hoofdstuk:

Hoe de pas­toor en de bar­bier hun zin door­dre­ven, en ande­re gebeur­te­nis­sen waar­dig in deze scho­ne his­to­rie ver­haald te worden

Ergens hal­ver­we­ge het onder­ha­vi­ge hoofd­stuk valt het ver­haal even stil voor een onder­bre­king door de ver­tel­ler van dienst die voor hij ver­der gaat wil weten of hij niet al te uit­voe­rig zijn lij­dens­weg uit de doe­ken doet:

Ik hoop, mij­ne heren, dat ik u niet ver­moei met deze uit­wei­din­gen; mijn ver­driet is niet van dien aard dat ik het in een paar woor­den ter­loops zou kun­nen of wil­len ver­ha­len; iede­re klei­nig­heid lijkt mij een lan­ge rede waard.
[p.199]

Ondanks de tegen­wer­pin­gen van de toe­hoor­ders ‘dat de bij­zon­der­he­den die hij ver­tel­de hun zeer behaag­den, omdat ze zo belang­wek­kend waren dat ze niet ver­dien­den stil­zwij­gend te wor­den voor­bij­ge­gaan en even­zeer de aan­dacht waard waren als de kern van het ver­haal’, ga ik als­nog een poging wagen in enke­le woor­den te schet­sen wat Car­de­nio, want hij is het die zo omstan­dig zijn ver­haal doet, is overkomen.

Maar eerst even terug naar de pas­toor en de bar­bier die San­cho bij toe­val heeft ont­moet bij de Jonas-her­berg en die hem weten te over­tui­gen dat het beter is niet ver­der te rei­zen naar de scho­ne Dul­ci­nea (de woor­den van Don Qui­chot) maar terug te keren naar het deso­la­te geberg­te waar hij zijn mees­ter heeft ach­ter­ge­la­ten in stij­gen­de waan­zin. Zij heb­ben name­lijk een list. De pas­toor zal als jonk­vrouw ver­momd op het gemoed van Don Qui­chot inpra­ten en hope­lijk zoda­nig zijn rid­der­lij­ke eer weten te raken dat hij bereid is met ‘haar’ mee te gaan naar de stad. Aldaar den­ken zij hem de gewens­te hulp te kun­nen bieden.

Na wat gesteg­gel onder­weg over wie als wie ver­kleed zal gaan (de pas­toor krijgt twij­fels of hij als gods­dien­stig per­soon wel de juis­te keu­ze heeft gemaakt om als vrouw te gaan) berei­ken ze na een dag rei­zen de plek die San­cho gemar­keerd heeft waar hij Don Qui­chot terug kan vin­den. Opnieuw beslui­ten ze tot een klei­ne aan­pas­sing van hun plan van aan­pak. Het lijkt hun beter dat San­cho aller­eerst voor­uit zal rij­den om Don Qui­chot te ver­tel­len dat zijn Dul­ci­nea die wel­is­waar schoon en aan­bid­de­lijk is (zijn woor­den) het lezen en schrij­ven niet mach­tig is, en dat zij hem daar­om ‘op straf­fe van in onge­na­de te val­len, beval op staan­de voet voor haar te ver­schij­nen’. Dat zou mis­schien al vol­doen­de zijn voor hem om het geberg­te te ver­la­ten zon­der dat het tot een ver­kleed­par­tij hoeft te komen.

In afwach­ting zoe­ken de pas­toor en de bar­bier een ver­koe­lend plek­je in de scha­duw op omdat het ook in die tijd al ver­schrik­ke­lijk heet kon zijn in augus­tus. Nog voor­dat zij goed en wel geze­ten zijn horen ze de klan­ken van een instru­ment dat een tries­ti­ge melo­die speelt. Niet veel later gevolgd door min­stens even droef­gees­tig gezang. Als zij op zoek gaan naar wie daar zo mooi zingt, vin­den zij een jon­ge­man waar­in de pas­toor onmid­del­lijk Car­de­nio her­kent, daar San­cho al veel over hem heeft ver­teld tij­dens hun tocht terug naar de Sier­ra More­na. Car­de­nio, die zich wel­is­waar ver­won­der­de over het feit dat deze toe­val­li­ge voor­bij­gan­gers zoveel wis­ten over zijn lot laat zich des­on­danks over­ha­len zijn ver­haal ver­der te ver­tel­len daar waar Don Qui­chot het enke­le hoofd­stuk­ken gele­den zo abrupt onder­brak en dat ik nu zoals beloofd ga pogen in het kort te beschrijven.

Het is de val­se Don Fer­nan­do die Car­de­nio beloofd te zul­len hel­pen door te vra­gen of de vader van Car­de­nio gene­gen is tege­moet te komen aan de wens van de vader van Luscin­da. Hij wil name­lijk niet dat Car­de­nio zelf om de hand van zijn doch­ter vraagt, maar dat zijn vader dat komt doen. Don Fer­nan­do stelt voor dat het beter is voor Car­de­nio om even­tjes de stad uit is en geld op te halen voor een aan­koop die Don Fer­nan­do van plan is en die de vader van Car­de­nio gun­stig kan stem­men. Een goed ver­staan­der begrijpt al waar dit naar­toe gaat. Enke­le dagen later ont­vangt Car­de­nio een brief van Luscin­da die zij iemand hei­me­lijk heeft weten te over­han­di­gen dat Don Fer­nan­do inmid­dels zelf om haar hand heeft gevraagd en dat hij niet alleen toe­stem­ming had gekre­gen om met haar in het huwe­lijk te tre­den, maar dat dat ook op zeer kor­te ter­mijn en in beslo­ten kring zou plaatsvinden.

Car­de­nio reist als een speer terug en treft zijn gelief­de Luscin­dan aan op het bal­kon van haar ouder­lijk huis net voor­af aan de huwe­lijks­vol­trek­king. Zij deelt hem mee dat zij een dolk onder haar jurk ver­bor­gen houdt die zij niet zal aar­ze­len te gebrui­ken wan­neer de omstan­dig­he­den haar daar­toe dwin­gen door een ein­de aan haar leven te maken ‘en u bewij­zen hoe ik u van den begin­nen heb lief­ge­had en nog steeds lief heb’. Hier­na wordt zij naar bin­nen geroe­pen. Car­de­nio weet hei­me­lijk bin­nen te gera­ken en van­ach­ter de wand­ta­pij­ten in de gro­te zaal krijgt hij mee hoe de cere­mo­nie vol­trok­ken wordt zon­der dat hij zich laat zien of van zich laat horen.

Dan is het zover dat het ja-woord gege­ven dient te worden.

De pas­toor stond dan te wach­ten op het ant­woord van Luscin­da, die lang schroom­de het te geven, en juist toen ik dacht dat zij de dolk te voor­schijn zou halen om haar woord gestand te doen, of haar mond zou ope­nen om de waar­heid te spre­ken en het gezel­schap uit de droom te hel­pen zó dat het te mij­nen voor­de­le uit­viel, hoor­de ik dat zij met zwak­ke stem zei­de: ‘Ja, ik wil’, en Don Fer­nan­do zei­de hetzelfde.
[p.199]

Hier­na viel ze in kat­zwijm. En Car­de­nio? Hij is vol­ko­men van slag door deze onver­wach­te wen­ding die hij niet zag aan­ko­men. Woe­de en lief­des­ver­driet over­heer­sen zon­der dat hij weet wat te doen. En zon­der op te mer­ken dat Don Fer­nan­do een brief ont­dekt die Luscin­da heeft laten val­len. Nadat hij die gele­zen heeft zakt hij neer in een stoel en blijft voor zich uit sta­ren. Car­de­nio ver­laat het toneel en vindt zich­zelf dagen later terug in het geberg­te waar hij geteis­terd wordt door terug­ke­ren­de vla­gen van waan­zin niets anders weet te doen dan te wach­ten op zijn ein­de onder­wijl zijn eens zo aan­be­den Luscin­da te ver­vloe­ken voor het ver­raad hem aangedaan.