Het komt niet

Het komt niet zo vaak voor dat ik mij een droom kan her­in­ne­ren. Meest­al ver­vliegt ze bij het ope­nen van mijn ogen en blijft alleen een vaag onbe­sten­dig gevoel over als beves­ti­ging dat onschul­dig sla­pen niet bestaat.

Zo niet van­daag. Eer­der dan nor­maal word ik ruim voor het alarm wak­ker en het eer­ste wat door mijn hoofd schiet is waar mijn auto gepar­keerd staat. Ik weet het echt niet meer. En dat was ook in mijn droom al het geval. Lig­gend op mijn rug blijf ik naar het pla­fond sta­ren net zolang tot ik het niet meer vol­houd en opsta. Voor­zich­tig om Inge niet wak­ker te maken loop ik naar het raam en kijk naar bui­ten. Het is nog don­ker maar toch kan ik een auto ont­wa­ren naast de schuur.

In mijn droom was ik met mijn auto tegen het ver­keer in een druk kruis­punt over­ge­sto­ken en daar­na ver­zeild geraakt in ach­ter­af­steeg­jes en ‑hof­jes waar je eigen­lijk niet met een auto hoort te komen. Het leek of ik steeds die­per een dool­hof werd bin­nen­ge­zo­gen zon­der daad­wer­ke­lijk te besef­fen dat ik de weg vol­ko­men was kwijt­ge­raakt. De zon scheen. Ik zag de stra­ten bevolkt door men­sen die me vage­lijk bekend voor­kwa­men net zoals de hui­zen dat ook deden. De melk­boer kwam voor­bij en ik nam twee fles­sen melk in ont­vangst die ik voor de deur plaatste.

De school­bel klonk als teken dat we weer naar bin­nen moesten. De pau­ze was voor­bij. Naast me zat een jon­gen die het bes­te kon teke­nen van ons alle­maal. Maar ik was beter met klei­en. Als we klaar waren moesten we er een kubus van maken en met onze duim een gat maken in een van de zij­kan­ten om te vul­len met water. Thuis aten we aard­ap­pe­len met rode kool en ver­se worst. Vader moest overwerken.

Iemand vraagt waar mijn auto is geble­ven. Die iemand, dat ben ik. Van bui­ten mijn droom buig ik als het ware naar bin­nen. Een inter­ven­tie. Ik weet het niet. Zo rijd ik nog in mijn auto en zo niet meer. In gedach­ten pro­beer ik voor de geest te halen hoe ik zon­der kleer­scheu­ren aan de over­kant van het kruis­punt was terecht­ge­ko­men om niet lang daar­na opnieuw ver­dwaald te raken en haar zie staan aan het ein­de van een onein­dig lan­ge gang. Ik loop naar haar toe en zij zegt dat ze wel kan begrij­pen dat ik hier mijn auto ben kwijtgeraakt.

De auto bij de schuur her­ken ik slechts met de groot­ste moei­te als mijn eigen auto. Dat moet wel zo zijn. Het is nog een uur voor­dat de wek­ker gaat en ik besluit om terug in bed te krui­pen. De slaap blijft ech­ter weg. Maar de droom niet. Die blijft. Zelfs nu nog. 

Als de maat vol is

Rest het feit dat ze in hun reac­tie — die ande­re, seri­eu­ze­re com­men­ta­ren los­maak­te — geen hal­ve maat­re­ge­len namen: negen boe­ren wer­den op slag gedood, en een tien­de over­leed ’s nachts in het zie­ken­huis van Caen, even­als een ME’er, waar­mee het aan­tal slacht­of­fers op elf kwam. Zoiets was in Frank­rijk al heel lang niet ver­toond, en zeker nog nooit bij een boe­ren­be­to­ging. [p.226]

Van­daag las ik blad­zij­de 193 tot en met 236 in Sero­to­ni­ne, een roman geschre­ven door Michel Hou­el­le­becq. De hoofd­per­soon heeft een oude school­ka­me­raad van adel opge­zocht die niet lan­ger het hoofd boven water kan hou­den als vee­hou­der. Lijd­zaam moet hij toe­zien hoe de boe­ren uit de streek zich ver­e­ni­gen en geen ande­re uit­weg zien dan gewa­pend in ver­zet komen tegen de als­maar ver­der­gaan­de beteu­ge­ling en regel­ge­ving door de over­heid die hun bestaan kapot maakt. Zijn vriend gaat voor­op in de strijd en wordt het eer­ste slacht­of­fer van een bot­sing met de ME die dra­ma­tisch ver­loopt.

Ik las ook het nieuws op de site van de NOS over de boe­ren die nu al onder­weg zijn naar Den Haag voor een pro­test­ac­tie mor­gen: ‘Maat is vol’