Zaterdag, 25 januari 2020

Drie­vou­dig geluk

In de rea­der Dui­ze­ling­wek­kend: Euro­pe­se cul­tuur rond 1900 kwam ik van­daag een mooi frag­ment tegen uit de roman Meta­mor­fo­ze geschre­ven door Louis Couperus:

Het geluk van het kun­nen vor­men van zijn gedach­ten, het geluk ze in woor­den te kun­nen vat­ten, en het geluk die woor­den uit te kun­nen schrij­ven, […] het geluk van het wor­den der woor­den, van het open­plooi­en der zin­nen, zoo vreemd en zoo onver­mij­de­lijk gewe­ven, diep in de gedach­te, die bij­na onbe­wust de zil­ve­ren dra­den spint, ter­wijl de pen ze nabor­duurt, vreemd, onei­gen­lijk, door onbe­ken­de macht beheer­scht — als ara­besk: het geluk, dat het der­de is, omdat het niet meer ziel is als gehéel, en vorm wordt en stof: hoe ethe­risch ook, toch stof al, en vorm: kunst

Nooit eer­der heb ik iets van Cou­pe­rus gele­zen. Althans niet dat me bij­staat. Deze week zag ik hem een paar keer voor­bij­ko­men in het stu­die­ma­te­ri­aal met betrek­king tot kunst en lite­ra­tuur rond­om de eeuw­wis­se­ling van 1900. Het was voor mij nog geen aan­lei­ding om iets van hem te gaan lezen. Er ligt al zoveel op me te wachten.

Van­daag ech­ter is dat anders. Ik lees nu door de tek­sten die gaan over het kolo­ni­a­lis­me en opnieuw is er aan­dacht voor Louis Cou­pe­rus. En wel van­uit ver­schil­len­de rich­tin­gen. Het boven­ver­mel­de frag­ment staat in een arti­kel dat voor­na­me­lijk gaat over Jan Toor­op en de door de tijd heen ver­schui­ven­de wij­ze waar­op zijn Indi­sche ach­ter­grond mee­ge­no­men wordt in de dui­ding van zijn kunst. Meta­mor­fo­ze, waar­voor hij het boek­om­slag had ont­wor­pen, wordt aan­ge­haald als een voor­beeld van illu­stra­ties met motie­ven en stijl­ken­mer­ken uit ‘de Oost’.

Terug naar het aan­ge­haal­de frag­ment. Dat spreekt me heel erg aan. Voor­al het eer­ste gedeelte: 

Het geluk van het kun­nen vor­men van zijn gedachten,

het geluk ze in woor­den te kun­nen vatten,

en het geluk die woor­den uit te kun­nen schrijven.

Hoe her­ken­baar. Bij het schrij­ven van een blog­post loop ik er zelf altijd naar te zoe­ken. De wor­ste­ling om eni­ge struc­tuur in mijn wil­le­keu­ri­ge en vluch­ti­ge gedach­te­spin­sels te krij­gen. Er ver­vol­gens woor­den voor te vin­den die een poging doen mijn gedach­ten weer te geven. En dan daar­na de meest­al tot mis­luk­king gedoem­de exer­ci­tie de woor­den vast te leg­gen. Want te vaak zijn ze alweer ver­dwe­nen naar onbe­ken­de oor­den ter­wijl ik als een razen­de zit te typen. Om nooit meer weer­om te keren. 

Daar­om geeft het een wel­haast eufo­risch gevoel wan­neer alles eens samen­valt. Dat het me lukt een blog­post te schrij­ven die hele­maal klopt. Waar­in ik terug kan lezen wat ik eer­der zelf in die vorm gedacht had. 

Groot is daar­na de teleur­stel­ling dat drie­vou­dig geluk niet per­ma­nent aan­we­zig blijft. Het is voor­be­hou­den aan die ene blog­post. Elke keer weer begin je bij nul geluk.

Gene­sis 25

Het is weer tijd voor stam­boom­on­der­zoek. Eerst krij­gen we te lezen dat Abra­ham, nadat zijn vrouw Sara was over­le­den waar hij slechts één zoon bij wist te ver­wek­ken en dat ook nog door god­de­lij­ke tus­sen­komst, een ande­re vrouw nam. Deze vrouw, met de naam Ketura, baar­de hem zes zonen. Die stuur­de hij ver­vol­gens over­la­den met geschen­ken ver weg van zijn zoon Isaak. Het was Isaak aan wie hij alles na zijn dood over­liet. Samen met zijn half­broer Isma­ël begroef Isaak hun bei­der vader in de grot van Mach­pe­la, op het land van Efron waar ook Abra­hams vrouw Sara was begraven. 

Ook de nako­me­lin­gen van Isma­ël, en natuur­lijk opnieuw alleen de zonen, wor­den opge­somd. Het waren er twaalf. Alle stam­vor­sten, zo wordt bena­drukt. Dan zijn we weer terug bij Isaak en Rebek­ka. Isaak was veer­tig jaar toen hij Rebek­ka leer­de ken­nen. Hoe oud zij was wordt niet bekend gemaakt. Waar­schijn­lijk was zij een heel stuk jon­ger. Zij bleek onvrucht­baar te zijn, een terug­ke­rend the­ma bij de echt­ge­no­tes van de man­nen die door God uit­ver­ko­ren zijn om veel nage­slacht op de wereld te zet­ten. En dus moest hij weer aan de bak om dit recht te trek­ken. En hoe. Rebek­ka is met­een zwan­ger van een twee­ling. Het zijn boven­dien twee baby’s die al voor de geboor­te het flink met elkaar aan de stok heb­ben. Zij vraagt God wat hier aan de hand is.

De HEER zei tegen haar:
‘Twee vol­ken zijn er in je schoot,
vol­ken die uit­een­gaan nog voor je hebt gebaard.
Het ene zal mach­ti­ger zijn dan het ande­re,
de oud­ste zal de jong­ste dienen.’

Isaak en Rebek­ka, bekend als ‘Het Jood­se bruid­je’ (ca.1665-ca.1669), Rem­brandt van Rijn (1606–1669)

Omdat ik tij­dens de stu­die Alge­me­ne cul­tuur­we­ten­schap­pen regel­ma­tig merk dat eni­ge bij­bel­ken­nis wel han­dig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boe­ken’ begonnen.

2 reacties

Paul 26 januari 2020 Reageer

Inte­res­sant. Dat is inder­daad ook wat blog­gen zo mooi maakt. Ik blijf het met belang­stel­ling volgen.

Peter Pellenaars 26 januari 2020 Reageer

Mooi, maar ook zo vaak moei­lijk en/of ver­moei­end. Ik blijf het ech­ter stug proberen 😉

Geef een antwoord