Wapengeletter

Eer­ste deel – Zeven­en­der­tig­ste hoofd­stuk — vervolg:

Waar­in de geschie­de­nis van de ver­maar­de prin­ses Mico­mi­co­na wordt ver­volgd, bene­vens ande­re zot­te avonturen

De rede­voe­ring waar­mee Don Qui­chot zijn tafel­ge­no­ten plots over­valt en waar ik in april mee afsloot zon­der er een ver­volg aan te geven, neemt een aan­vang in hoofd­stuk zev­en­der­tig. Oor­spron­ke­lijk was ik van plan om het gedeel­te uit dit hoofd­stuk samen te voe­gen met hoofd­stuk acht­en­der­tig waar de rest van de rede­voe­ring beschre­ven wordt. Maar nu er zoveel tijd over­heen is gegaan sinds de vori­ge upda­te heb ik beslo­ten om het rus­tig aan te doen. Dus van­daag ein­de­lijk weer een nieu­we afle­ve­ring in de blogs­erie over Don Qui­chot waar­in hij de dis­ci­pli­ne van de wape­nen en de let­te­ren tegen­over elkaar zet voor een ver­ge­lij­kend warenonderzoek.

Van­uit het niets begint de dolen­de rid­der zich vol vuur te ver­de­di­gen tegen de gedach­te als zou het rid­der­schap, en dan met name het wapen­ge­klet­ter in lager aan­zien staan dan het beoe­fe­nen van de let­te­ren. Die hië­rar­chie zou dan voort­ko­men uit de gevolg­trek­king dat het wapen­ge­vecht puur een fysie­ke aan­ge­le­gen­heid is, ter­wijl het bij de let­te­ren om gees­te­lij­ke arbeid gaat die meer vergt van de mens.

Nu is het niet zo dat Don Qui­chot twij­fels heeft bij die rang­schik­king van fysie­ke boven gees­te­lij­ke arbeid. Hij stelt alleen dat er wel dege­lij­ke ook gees­te­lij­ke inspan­ning ver­eist van een ‘krijgs­man die de ver­ant­woor­de­lijk­heid draagt voor een heel leger of de ver­de­di­ging van een bele­ger­de stad’. En nadat hij dit heeft recht­ge­trok­ken richt hij zich ver­vol­gens op de vraag bij wie van de twee de gees­te­lij­ke arbeid het zwaar­ste zou zijn. Die vraag­stel­ling kop­pelt hij aan wat het uit­ein­de­lij­ke doel van de twee dis­ci­pli­nes is.

Omdat het bij de let­te­ren in zijn tijd (en Don Qui­chot sluit de gewij­de let­te­ren gemaks­hal­ve even uit voor zijn betoog) voor­na­me­lijk het admi­ni­stra­tie­ve werk betreft rond­om het vast­leg­gen en laten uit­voe­ren van wet­ten en belas­tin­gen, meent hij dat het doel van de let­te­ren is ’tot een bil­lij­ke rechts­be­de­ling te gera­ken’. Iets wat een lof­fe­lijk stre­ven valt te noe­men maar in het niet valt hij het doel van de wapenen:

[…] vre­de is het ware doel van den oor­log; want het komt op het­zelf­de neer of men zegt wape­nen of oor­log. [p.279]

Nu dit mis­ver­stand over de gees­te­lij­ke arbeid wat hem betreft uit de wereld is gehol­pen (en de wape­nen als win­naar uit de strijd komen), roept hij de vraag op bij wel­ke van de twee de licha­me­lij­ke inspan­ning het grootst zou zijn. Erg mak­ke­lijk wor­den de beoe­fe­naars van de let­te­ren afge­ser­veerd. Ja, ze zijn vaak arm, maar nooit erg genoeg dat ze omko­men van de hon­ger of dorst. Altijd is er wel iemand die zich over hen ont­fermt, en als een enke­ling erin slaagt om zich omhoog te wer­ken dan heeft zo iemand hele­maal niet meer te kla­gen. Nee, dan de krijgsman.

Wordt ver­volgd in hoofd­stuk achtendertig.

Geef een antwoord