Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 15
God verscheen in een visioen aan Abram. Op de vraag van Abram waarom God hem zo goedgezind was en hem zou beschermen en belonen terwijl hij toch geen nakomelingen had, gaf God als antwoord dat Abram wel degelijk nog een kind zou verwekken.
Daarop leidde hij Abram naar buiten. ‘Kijk eens naar de hemel,’ zei hij, ‘en tel de sterren, als je dat kunt.’ En hij verzekerde hem: ‘Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen.’
Abram deed vervolgens wat de HEER hem opdroeg, namelijk een driejarige koe, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een gewone duif te offeren door de dieren doormidden te snijden, met uitzondering van de vogels. Hij bleef waken en verjoeg gieren die op de kadavers afkwamen. Tegen zonsondergang viel hij in slaap. God vertelde hoe de nakomelingen van Abram eerst vierhonderd jaar lang als slaven in een vreemd land onderdrukt zouden worden voordat God hen zou bevrijden. Plots was er een oven waar rook uit kwam en een brandende fakkel ging tussen de dierhelften door. De ideale omstandigheden voor God om een verbond met Abram te sluiten dat dit land ooit voor zijn nakomelingen zou zijn.