Omdat ik tijdens de studie Algemene cultuurwetenschappen regelmatig merk dat enige bijbelkennis wel handig is, ben ik maar weer eens met dit ‘boek der boeken’ begonnen.
Genesis 16
God, de HEER mocht dan wel verteld hebben aan Abram dat hij vele nakomelingen zou krijgen, vooralsnog lukte het zijn vrouw Sarai niet om hem kinderen te baren. Vreemd genoeg kwam zij met het voorstel om haar Egyptische slavin, Hagar aan te bieden. Misschien hoopte zij op deze manier wellust op te wekken bij Abram aangezien Hagar jong en bevallig was terwijl Sarai al flink op leeftijd was. Abram, de oude snoeper, greep zijn kans en binnen de kortste keren was Hagar zwanger.
Dit was tegen het zere been van Sarai. Bovenal verloor Hagar elk respect voor Sarai nu ze een kind van Abram droeg. Sarai deed haar beklag bij Abram, die geen verantwoordelijk durfde te nemen voor zijn daden en haar als antwoord gaf dat ze kon doen met Hagar wat ze wilde aangezien het haar slavin was. Sarai maakte daarop het leven van Hagar zo zwaar, dat de slavin er vandoor ging.
Op haar vlucht ontmoette ze een engel die haar opdracht gaf terug te keren naar haar meesteres. Ook werd Hagar beloofd dat zij vele nakomelingen zou krijgen en dat ze haar eerstgeborene Ismaël moest noemen. Hagar gehoorzaamde, en de zoon die ze baarde werd door Abram Ismaël genoemd. Abram was toen zesentachtig jaar.